ECLI:NL:RVS:2010:BN4244

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001843/1/R3 en 201001843/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan buitengebied partiële herziening Bounswei te Kollumerzwaag

Op 11 augustus 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "buitengebied partiële herziening Bounswei tegenover nummer 1 te Kollumerzwaag". Dit bestemmingsplan werd op 17 december 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland. Tegen dit besluit hebben de appellanten, die een melkrundveehouderij exploiteren, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De appellanten vreesden dat het nieuwe bestemmingsplan hun uitbreidingsmogelijkheden zou beperken, met name door de bouw van een toeristisch-recreatieve schapenboerderij met woonfunctie in de nabijheid van hun veehouderij.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 16 juli 2010 behandeld. De appellanten stelden dat het bestemmingsplan niet digitaal te raadplegen was, wat volgens hen in strijd was met de regelgeving. De Raad van State oordeelde echter dat deze beroepsgrond geen invloed had op de rechtmatigheid van het besluit, omdat het betrekking had op een mogelijke onregelmatigheid na de datum van het bestreden besluit.

De Raad van State concludeerde dat de melkrundveehouderij van de appellanten niet milieuvergunningplichtig was, omdat deze onder het Besluit landbouw milieubeheer viel. De afstandsnormen van de Wet geurhinder en veehouderij waren in dit geval niet van toepassing. De voorzitter oordeelde dat de in het plan voorziene woning niet tot extra beperkingen van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij zou leiden. Uiteindelijk werd het beroep van de appellanten ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

201001843/1/R3 en 201001843/2/R3.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "buitengebied partiële herziening Bounswei tegenover nummer 1 te Kollumerzwaag" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2010, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2010, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellanten] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 juni 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. W. Hilbink, en de raad, vertegenwoordigd door R. Wierstra-Jepkema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellanten] stellen dat het vastgestelde plan niet digitaal te raadplegen was. Dit is volgens hen in strijd met artikel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van een toeristisch-recreatieve schapenboerderij met woonfunctie aan de Bounswei te Kollumerzwaag.
2.4. [appellanten] vrezen dat zij door het plan worden beperkt in de mogelijkheden tot uitbreiding van hun melkrundveehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Volgens hen had ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) een afstand van 100 meter van hun veehouderij tot aan de in het plan voorziene woning moeten worden aangehouden.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in dit geval niet behoeft te worden voldaan aan de normen van de Wgv, nu de melkrundveehouderij onder het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: Besluit) valt. Het plan brengt hier volgens de raad geen verandering in. Voorts brengt de raad naar voren dat de in het plan voorziene woningbouw niet tot een extra beperking van de uitbreidingsmogelijkheden leidt.
2.4.2. Ingevolge artikel 1 van het Besluit, voor zover thans van belang, dient onder een object categorie II onder meer te worden verstaan: aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving. Onder een object categorie IV dient volgens dit artikel onder meer te worden verstaan: een woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, is het Besluit van toepassing op een melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, is het Besluit niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2 waar landbouwhuisdieren worden gehouden:
a. die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of
b. die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.
Ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is het Besluit in afwijking van het tweede lid van toepassing op een inrichting die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II en die is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit, indien:
1. per diercategorie het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden wordt niet groter is dan het aantal landbouwhuisdieren van die diercategorie dat op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit gehouden mocht worden, en
2. voor zover de afstand tot enig object categorie I of II, gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van de inrichting, of tot enig object categorie III, IV of V, gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van de inrichting niet is afgenomen.
2.4.3. De veehouderij van [appellanten] - een melkrundveehouderij als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit - ligt te midden van aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een agrarische omgeving en is opgericht vóór de inwerkingtreding van het Besluit op 6 december 2006. De afstand tot de woonbebouwing en andere objecten als bedoeld in het Besluit is sindsdien niet verkleind. Voorts is het aantal dieren dat gehouden mocht worden na 6 december 2006 niet groter geworden. Weliswaar hebben [appellanten] op 19 februari 2010 een melding gedaan ten behoeve van de uitbreiding van hun melkrundveehouderij - naar in de melding is aangegeven binnen een à twee jaar - maar deze melding dateert van na het bestreden besluit. Gelet op artikel 4, derde lid, in samenhang bezien met het tweede lid, viel de melkrundveehouderij ten tijde van het vaststellingsbesluit dan ook onder het Besluit en is de veehouderij niet milieuvergunningplichtig. Desgevraagd hebben [appellanten] dit ter zitting ook erkend. Nu de Wgv enkel geldt voor veehouderijen waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is vereist, was de Wgv, anders dan [appellanten] stellen, ten tijde van het bestreden besluit niet van toepassing op hun melkrundveehouderij.
2.4.4. De woning die het plan mogelijk maakt hoort bij een agrarisch bedrijf in de vorm van een toeristisch-recreatieve schapenboerderij. Blijkens pagina 11 van de plantoelichting bestaat de veestapel uit 7 tot 10 fokschapen, 2 kalveren en enkele geiten en kippen. Er is derhalve geen sprake van een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden aanwezig zijn. De in het plan voorziene woning moet gelet op het voorgaande worden aangemerkt als een object categorie IV als bedoeld in artikel 1 van het Besluit. Nu het bouwvlak voor deze woning op meer dan 50 meter afstand van de melkrundveehouderij van [appellanten] is voorzien, blijft deze veehouderij ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit ook na inwerkingtreding van het plan onder het Besluit vallen.
Voor de vrees van [appellanten] dat de woning gebruikt zal worden als burgerwoning bestaat geen grond, aangezien de bouwvoorschriften alleen voorzien in een bedrijfswoning.
2.4.5. Voor zover [appellanten] vrezen dat zij door het plan in de uitbreidingsmogelijkheden van hun veehouderij worden beperkt, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is vastgesteld dat de mogelijkheden om de veehouderij uit te breiden en de veestapel te vergroten reeds worden beperkt door de aanwezigheid van burgerwoningen in de nabije omgeving van de veehouderij. Een uitbreiding van de veestapel binnen 100 meter van deze burgerwoningen zal ertoe leiden dat de veehouderij niet langer onder het Besluit valt en milieuvergunningplichtig wordt. In dat geval zal echter niet zonder meer kunnen worden voldaan aan de afstandsnormen die de Wgv voorschrijft voor melkrundveehouderijen ten opzichte van deze burgerwoningen. Bovendien is ter zitting vastgesteld dat het bouwblok waarbinnen de veehouderij van [appellanten] ingevolge het bestemmingsplan kan uitbereiden op meer dan 50 meter afstand van de voorziene bedrijfswoning is gelegen. De conclusie is dan ook dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in het plan voorziene bedrijfswoning niet tot een extra beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij van [appellanten] leidt.
2.4.6. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010
429-589.