ECLI:NL:RVS:2010:BN4247

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005763/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving geluidgrenswaarden voor bakkerij te Hedel

Op 9 november 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel het verzoek van verzoeker sub 1 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een bakkerij aan de Baronieweg 15 te Hedel afgewezen. Verzoeker sub 1 heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, terwijl Bakkersland, de exploitant van de bakkerij, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit. Het college heeft het bezwaarschrift doorgestuurd naar de Raad van State. Bij de behandeling van het beroep heeft verzoeker sub 1 de voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, wat ook door Bakkersland is gedaan. De voorzitter heeft de verzoeken op 2 augustus 2010 ter zitting behandeld.

De voorzitter oordeelt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de geluidmeting die aan het bestreden besluit ten grondslag lag, aangaf dat de geluidgrenswaarden werden overschreden. Bakkersland betwist de juistheid van de geluidmeting, maar de voorzitter ziet geen aanleiding om aan de deugdelijkheid van de meting te twijfelen. De voorzitter benadrukt dat handhaving in het algemeen belang is en dat er slechts onder bijzondere omstandigheden van handhaving kan worden afgezien.

Bakkersland voert aan dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond, omdat zij in overleg was met het college over een nieuwe milieuvergunning. De voorzitter concludeert dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom handhaving noodzakelijk was, gezien de omstandigheden. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en wordt het besluit van het college geschorst. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Bakkersland.

Uitspraak

201005763/1/M2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekster sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bakkersland Hedel B.V. (hierna: Bakkersland), gevestigd te Hedel, gemeente Maasdriel,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2009 heeft het college het verzoek van [verzoeker sub 1] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een bakkerij aan de Baronieweg 15 te Hedel afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2010, verzonden 21 mei 2010, heeft het college het door [verzoeker sub 1] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de drijver van de inrichting, Bakkersland, een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2010, beroep ingesteld. Tegen dit besluit heeft Bakkersland bij brief, bij het college ingekomen op 14 juni 2010, bezwaar gemaakt. Het college heeft vervolgens het bezwaarschrift als beroepschrift doorgestuurd naar de Raad van State.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2010, heeft Bakkersland de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 augustus 2010, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, advocaat te Den Bosch, en [gemachtigde], en Bakkersland, vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet, ing. P.W. de Waard en J.J.M. de Bruijn, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar en ing. H. Gorter, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 1 september 1998 is voor de inrichting een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een broodbakkerij. Aan de vergunning is onder meer voorschrift E.1.1 verbonden. In dit voorschrift is bepaald dat het equivalente geluidniveau veroorzaakt door geluidbronnen binnen de inrichting ter plaatse van woningen van derden niet meer mag bedragen dan onderscheidenlijk 50, 45 en 40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Bij het bestreden besluit is een last onder dwangsom opgelegd in verband met de overtreding van dit voorschrift. Het college heeft een op 29 april 2010 uitgevoerde geluidmeting aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Blijkens deze meting bedroeg de geluidbelasting op de bedrijfswoning van [verzoeker sub 1B] aan [locatie], gelegen op hetzelfde bedrijventerrein als waarop de inrichting is gelegen, 45 tot 50 dB(A) in de nachtperiode.
2.3. Bakkersland voert aan dat de door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde geluidmeting niet juist is uitgevoerd, zodat volgens haar niet is komen vast te staan dat voorschrift E.1.1 ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werd overtreden.
2.3.1. In hetgeen Bakkersland heeft aangevoerd omtrent de betrouwbaarheid van de uitgevoerde meting ziet de voorzitter geen aanleiding om aan de deugdelijkheid van de uitgevoerde meting en de resultaten daarvan te twijfelen, reeds omdat Bakkersland niet heeft weersproken dat de activiteiten van de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit leidden tot overschrijding van de geluidgrenswaarden die gelden ter plaatse van de woning aan [locatie]. Derhalve was het college ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1. Bakkersland voert aan dat het college ten onrechte is overgegaan tot handhaving. Zij voert hiertoe aan dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet uitzicht op legalisatie bestond omdat zij bij de voorbereiding van het bestreden besluit in overleg was met het college over het indienen van een aanvraag om een nieuwe milieuvergunning en evident was dat die vergunning, ook wat het geluidaspect betreft, zou kunnen worden verleend. Voorts wijst zij erop dat binnen de inrichting daarop vooruitlopend reeds maatregelen zijn genomen om de geluidbelasting van de inrichting te beperken.
2.4.2. Ter zitting heeft Bakkersland onweersproken gesteld dat bij de verlening van de in 1998 voor de inrichting afgegeven milieuvergunning geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van de bedrijfswoning aan [locatie] in de directe nabijheid van de inrichting, zodat evenmin rekening is gehouden met de aanwezigheid van de genoemde woning bij het stellen van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden. Niet onaannemelijk is dan ook dat de gestelde geluidgrenswaarden bij uitvoering van de vergunde activiteiten van meet af aan niet konden worden nageleefd ter plaatse van de genoemde woning.
2.4.3. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit vond vooroverleg plaats tussen Bakkersland en het college over het indienen van een nieuwe aanvraag om milieuvergunning. Deze aanvraag is drie dagen na het nemen van het bestreden besluit ingediend. In de aanvraag wordt vergunning gevraagd voor gelijksoortige activiteiten als waarvoor eerder vergunning is verleend. Volgens het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport veroorzaken deze activiteiten, na het nemen van enkele geluidreducerende maatregelen, een geluidbelasting van 55 dB(A) etmaalwaarde op de woning aan [locatie]. Bakkersland heeft een notitie overgelegd waaruit blijkt dat thans reeds maatregelen zijn genomen zodat de genoemde etmaalwaarde van 55 dB(A) niet wordt overschreden. Het gestelde in deze notitie is noch door het college, noch door [verzoeker sub 1] bestreden.
2.4.4. Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat een geluidgrenswaarde van 55 dB(A) als etmaalwaarde, uitgaande van het gestelde in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarin voor woningen op een niet-gezoneerd industrieterrein een richtwaarde van 55 dB(A) wordt aanbevolen, aanvaardbaar is om geluidhinder te voorkomen, dan wel in voldoende mate te beperken. Dit standpunt wordt bevestigd in het namens het college opgestelde rapport naar aanleiding van de op 29 april 2010 uitgevoerde geluidmeting en is, naar Bakkersland onweersproken heeft gesteld, ook al door het college naar voren gebracht in het tussen hen gevoerde vooroverleg, waarbij Bakkersland een conceptrapport heeft overgelegd waaruit bleek dat de aangevraagde activiteiten geen hogere geluidbelasting zouden veroorzaken. Gelet op het door het college tot uitgangspunt genomen beoordelingskader gaat de voorzitter er voorshands van uit dat het college zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden betwijfelt de voorzitter vooralsnog of het college er terecht van is uitgegaan dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren die ertoe noopten dat in dit geval van handhavend optreden zou worden afgezien. Het bestreden besluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
2.4.5. Reeds hierom ziet de voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De overige door Bakkersland aangevoerde gronden behoeven gelet hierop geen bespreking. Het verzoek van [verzoeker sub 1], dat ertoe strekt dat de voorziening wordt getroffen dat een gedeelte van De Steegen wordt afgesloten voor verkeer vanwege de inrichting in de nachtperiode en waarin wordt aangevoerd dat de last onduidelijk en onvolledig is en dat de hoogte van de dwangsom te laag is, behoeft dientengevolge geen bespreking en wordt gelet op het vorenstaande afgewezen.
2.5. Het college dient ten aanzien van Bakkersland op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 18 mei 2010;
II. wijst het verzoek van [verzoekster sub 1A] en [verzoeker sub 1B] af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bakkersland Hedel B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 908,65 (zegge: negenhonderdacht euro en vijfenzestig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bakkersland Hedel B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2010
407.