ECLI:NL:RVS:2010:BN4266

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000459/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en afvalstoffen in glastuinbouwbedrijf: beoordeling van aanzegging en herroeping van besluiten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Westland over de aanzegging van bestuursdwang met betrekking tot de opslag van afvalstoffen op een perceel in Westland. Het college had op 29 juli 2009 bestuursdwang aangezegd, waarna de appellant bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond, maar handhaafde de aanzegging voor een deel. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 28 mei 2010 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat de inrichting van de appellant een glastuinbouwbedrijf type B is, waarvoor specifieke voorschriften gelden. De appellant betoogde dat het college ten onrechte de aanhanger als afvalstof had gekwalificeerd. De Raad van State oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de aanhanger in een zodanige staat verkeerde dat deze als afvalstof moest worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit van het college voor zover het betrekking had op de aanhanger. De uitspraak van de Raad van State herstelde de rechtspositie van de appellant door het besluit van 29 juli 2009 te herroepen voor dat onderdeel.

De Raad van State veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en gelastte de terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten van het college en de rechten van appellanten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201000459/1/M1
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij ambtshalve besluit van 29 juli 2009 heeft het college bestuursdwang aangezegd ten aanzien van de opslag van afvalstoffen op het perceel gelegen aan het [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Westland, sectie […] nummer […].
Bij besluit van 3 december 2009 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het de watergeef- en druppelslangen en de zinken goot betreft, en voor het overige ongegrond verklaard en de genoemde last voor dat gedeelte gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M. Bouman, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Strien, T.J.E. Lodders en W.M. van der Vlis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geschil is onbetwist dat de inrichting een glastuinbouwbedrijf type B is bedoeld in het Besluit glastuinbouw.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit glastuinbouw gelden de voorschriften, opgenomen in bijlagen 1 en 2, voor een ieder die een glastuinbouwbedrijf type B drijft.
Ingevolge voorschrift 3.1.1 van bijlage 2 bij het Besluit glastuinbouw, voor zover hier van belang, wordt het glastuinbouwbedrijf regelmatig schoongemaakt. De binnen het glastuinbouwbedrijf vrijkomende afvalstoffen worden regelmatig afgevoerd.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn afvalstoffen alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
2.2. Het college betoogt in het verweerschrift dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang, omdat de overtredingen binnen de begunstigingstermijn ongedaan zijn gemaakt.
2.3. De omstandigheid dat [appellant] in de begunstigingstermijn de gestelde overtredingen ongedaan heeft gemaakt, brengt niet met zich dat hij geen belang heeft bij de beoordeling van de vraag of terecht bestuursdwang is aangezegd. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
2.4. Ter zitting is gebleken dat het geschil zich beperkt tot de aanzegging bestuursdwang met betrekking tot de watergeef- en druppelslangen, de zinken goot en de aanhanger.
2.5. [appellant] betoogt dat het college het primaire besluit had moeten herroepen voor zover het de watergeef- en druppelslangen en de zinken goot betreft.
2.5.1. Het college heeft in het bestreden besluit onder het kopje "Besluit" overwogen in te stemmen met het advies van de commissie bezwaarschriften Westland, dat deel uitmaakt van het besluit. Het advies van de commissie bezwaarschriften Westland strekt ertoe het bezwaar wat betreft de watergeef- en druppelslangen en de zinken goot gegrond te verklaren en het besluit van 29 juli 2009 te herroepen.
2.5.2. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat bij bestreden besluit het besluit van 29 juli 2009 is herroepen voor zover het betreft de watergeef- en druppelslangen en de zinken goot.
2.5.3. Het beroep is wat dit onderdeel betreft ongegrond.
2.6. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de aanhanger als een afvalstof heeft gekwalificeerd.
2.6.1. In het besluit van 29 juli 2009 is de aanhanger als afvalstof gekwalificeerd. Aangezien de aanhanger lange tijd in de inrichting was, is volgens het college voorschrift 3.1.1 van bijlage 2 bij het Besluit glastuinbouw overtreden. Op het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het college in het bestreden besluit niet gereageerd.
2.6.2. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.
Het beroep is gegrond voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de aanhanger. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
2.6.3. Ter zitting heeft het college betoogd dat de aanhanger een afvalstof is omdat een kentekenplaat en verlichting ontbreken, de houten bodemplaat aan het rotten is, het metalen casco aan corrosie onderhevig is en de banden zacht en/of lek zijn.
2.6.4. [appellant] heeft betoogd dat de kentekenplaat van de aanhanger is gehaald om vernieling of diefstal te voorkomen. Verder stelt hij dat hij beschikt over een afneembare verlichtingsbalk. Ook voor het overige is er zijns inziens geen belemmering voor het gebruik van de aanhanger, omdat de aantasting van bodemplaat en casco geen afbreuk doet aan de functie en de banden niet lek zijn.
2.6.5. De Afdeling overweegt dat het ontbreken van een kentekenplaat en verlichting gevolgen heeft voor de mogelijkheid van rechtmatige verkeersdeelname maar niet tot gevolg heeft dat de aanhanger als afvalstof dient te worden gekwalificeerd. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanhanger in een zodanige staat verkeerde dat [appellant] zich ervan moet ontdoen en deze dus als afvalstof diende te worden aangemerkt. Derhalve is overtreding van voorschrift 3.1.1 van bijlage 2 bij het Besluit glastuinbouw niet aangetoond.
Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 29 juli 2009 zal wat betreft de aanhanger worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 3 december 2009, kenmerk VHJH09-0023538, voor zover het betrekking heeft op de aanhanger;
III. herroept het besluit van 29 juli 2009, kenmerk 09-0023538, voor zover het betrekking heeft op de aanhanger;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010
191-379.