201002445/1/H3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2010 in zaak nr. 09/2293 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 6 februari 2009 heeft de RDW de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram ingetrokken.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juni 2009 vernietigd, het besluit van 6 februari 2009 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 april 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2010, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. N.T.P. Eshuis, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H. Üzümcü, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
2.2. Bij het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties hanteert de RDW beleidsregels die zijn neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 juni 2008. De Toezichtbeleidsbrief is door de RDW aan elke erkenninghouder en keurmeester verstrekt. In de Toezichtbeleidsbrief worden een Algemeen Deel en diverse Bijlagen onderscheiden.
Volgens paragraaf 4.4 van het Algemeen Deel wordt voor sancties een verjaringstermijn van 30 maanden gehanteerd. Dit betekent dat bij het opleggen van een vervolgsanctie eerdere overtredingen worden meegewogen.
Volgens paragraaf 4.5 heeft de RDW mogelijke overtredingen ondergebracht in vier categorieën, te weten I tot en met IV, waarbij categorie I de lichtere overtredingen en categorie IV de zwaarst mogelijke overtredingen bevat. De hoogte van een sanctie wordt in beginsel bepaald door de categorie waarin een overtreding wordt ingedeeld. Indien tijdens één bedrijfsbezoek of controlemoment meerdere overtredingen op hetzelfde moment worden geconstateerd, spreekt de RDW van een meervoudige overtreding. Bij een meervoud aan overtredingen worden in beginsel de categorieën van de geconstateerde overtredingen bij elkaar opgeteld. Bij een uitkomst van IV of hoger moet de sanctiezwaarte van categorie IV aangehouden worden.
Volgens het Stroomschema sancties overtreding erkenning/bevoegdheid, voor zover thans van belang, volgt, wanneer binnen 30 maanden ten minste viermaal een overtreding uit categorie I is begaan, in beginsel een intrekking van de verleende erkenning voor onbepaalde tijd.
2.3. Bij besluit van 6 februari 2009 heeft de RDW aan [wederpartij] een erkenning verleend voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum is die erkenning ingetrokken. Aanleiding voor het besluit tot intrekking was dat op 29 februari 2008 tijdens de uitvoering van het toezicht op de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen was geconstateerd dat het gekeurde voertuig met kenteken […] en het bij dat voertuig behorende kentekenbewijs niet aanwezig waren in de keuringsplaats. In het intrekkingsbesluit heeft de RDW in aanmerking genomen dat het de vierde overtreding binnen dertig maanden betreft.
2.4. De RDW betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet langer bevoegd is om de op 29 februari 2008 begane overtreding afzonderlijk te sanctioneren. Zij stelt dat de intrekking in overeenstemming is met de Toezichtbeleidsbrief. Het oordeel van de rechtbank doorkruist het daarin vervatte in zwaarte oplopende sanctiesysteem.
2.5. Het betoog faalt. Een erkenning kan niet ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 worden ingetrokken op basis van een overtreding die voorafgaand aan de verlening van die erkenning is begaan. Zoals blijkt uit de tekst van deze bepaling bestaat de bevoegdheid tot intrekking slechts, indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer uit die erkenning voortvloeiende verplichtingen. De tekst geeft geen ruimte voor intrekking, indien is gehandeld in strijd met een verplichting die voortvloeide uit een eerder verleende, maar reeds voor onbepaalde tijd ingetrokken erkenning, zoals hier het geval is. Hoewel de rechtbank dit niet heeft onderkend, is zij terecht tot het oordeel gekomen dat de RDW niet bevoegd was om de op 6 februari 2009 verleende erkenning in te trekken op grond van een op 29 februari 2008 begane overtreding.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de directie van de Dienst Wegverkeer een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010