200908682/1/M1
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 24 juni 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van [vergunninghoudster] op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2009, verzonden op 19 oktober 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door L.H. Stevens, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ing. M. Botermans als partij gehoord.
2.1. [appellant] betoogt dat [vergunninghoudster] de aan de vergunning verbonden voorschriften ter beperking van stofhinder heeft overtreden.
2.1.1. De Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg (hierna: Adviescommissie) heeft in haar advies van 23 september 2009 vermeld, dat [appellant] met foto's en video-opnames heeft aangetoond dat de bedrijfsvoering van [vergunninghoudster] stofoverlast tot gevolg heeft. Het college heeft in afwijking hiervan in het bestreden besluit overwogen dat een overtreding alleen door het bevoegd gezag kan worden geconstateerd. Uit diverse controles is volgens het college niet gebleken dat de voorschriften ter beperking van stofhinder worden overtreden.
2.1.2. Ter beperking van stofhinder zijn in de geldende vergunning van 19 februari 2002 onder meer de voorschriften F.1 en F.2 gesteld. Deze voorschriften voorzien in maatregelen zoals besproeien of afdekken indien verstuiving of stofhinder kan ontstaan of ontstaat.
2.1.3. Uit door [appellant] ter zitting getoonde foto's en video-opnames volgt dat het aannemelijk is dat de bedrijfsvoering van [vergunninghoudster] op meerdere tijdstippen tot overtreding van de voorschriften ter beperking van stofhinder heeft geleid. Het college heeft ter zitting erkend dat de foto's en video-opnames die gevolgtrekking rechtvaardigen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op stofhinder in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.
2.2. Voorts betoogt [appellant] dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden worden overschreden en dat in strijd met de vergunning op het puin wordt gereden.
2.2.1. Het college heeft wat betreft geluidhinder verwezen naar het advies van de Adviescommissie waarin is vermeld dat overtredingen van de normen hebben plaatsgevonden en dat [vergunninghoudster] inmiddels een aantal maatregelen heeft genomen om de geluidbelasting terug te dringen. Of deze maatregelen toereikend zijn en of er nog overtredingen van de geluidnormen plaatsvinden, moet volgens het advies nog door het college worden gecontroleerd.
2.2.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat het college naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie nog onderzoek naar de naleving van de geluidnormen heeft uitgevoerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het aspect geluid in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig is voorbereid.
2.3. Vervolgens betoogt [appellant] dat [vergunninghoudster] zonder de hiervoor benodigde vergunning de inrichting heeft uitgebreid met een tegenover de inrichting gelegen terrein waar materialen worden opgeslagen.
2.4. Het college heeft wat betreft de illegale uitbreiding van de inrichting verwezen naar het advies van de Adviescommissie waarin is vermeld dat [vergunninghoudster] tot 1 oktober 2009 de gelegenheid heeft gekregen de overtreding ongedaan te maken. Uit het verweerschrift blijkt dat [vergunninghoudster], hoewel de gestelde termijn verstreken was, ten tijde van het bestreden besluit de overtreding niet ongedaan had gemaakt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de illegale uitbreiding van de inrichting in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 oktober 2009 dient te worden vernietigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 13 oktober 2009, kenmerk CAS200900017519 DOC200900109566;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010