ECLI:NL:RVS:2010:BN4919

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909532/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Schenkel-Noord en gebruiksverbod voor garages

Op 5 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel het bestemmingsplan "Schenkel-Noord" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 2 augustus 2010 ter zitting is behandeld. De appellant betwistte de vaststelling van het plan, specifiek het gebruiksverbod voor de bestemming "Woongebied" dat het gebruik van garages voor andere doeleinden dan stalling van motorvoertuigen verbiedt. De raad verdedigde het gebruiksverbod als een maatregel om parkeeroverlast in de Molenbuurt te beheersen. De raad stelde dat het gebruiksverbod noodzakelijk was om de beschikbaarheid van garages als stalling voor motorvoertuigen te waarborgen, gezien de parkeeroverlast in de buurt. De appellant voerde aan dat het gebruik van de garage voor andere doeleinden geen negatieve invloed had op de parkeercapaciteit, maar de raad weerlegde dit door te stellen dat het onttrekken van garages aan het gebruik als stalling de druk op openbare parkeerplaatsen zou verhogen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruiksverbod bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2010. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200909532/1/R1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Schenkel-Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.E. Smits en J.G.N. Rasing, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft een actualisering van het bestemmingsplan "Schenkel-Noord Herziening I" en omvat onder andere de Molenbuurt.
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan voor zover dit een specifiek gebruiksverbod voor de bestemming "Woongebied" bevat. Hij betoogt dat het plan de bewoners van de [locatie 1]-[locatie 2] ten onrechte beperkt om hun garage bij de woning te betrekken of een ander gebruik dan het stallen van motorvoertuigen te geven. Het vorige bestemmingsplan stond dit wel toe, aldus [appellant]. [appellant] betwist dat het gebruik van de garage voor andere doeleinden een negatieve invloed heeft op de parkeercapaciteit van de buurt nu vóór de garages parkeererven liggen. Het plan doet op dit punt dan ook uitsluitend afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van het bezit van de bewoners, zo stelt [appellant].
2.3. De raad heeft het gebruiksverbod in het plan opgenomen om de beschikbaarheid van de garages als stalling voor motorvoertuigen beter te kunnen handhaven nu er in de Molenbuurt sprake is van parkeeroverlast. Daartoe is in het plan het betrekken van de garage bij de woning en het gebruik als praktijk- of bedrijfsruimte uitdrukkelijk verboden.
Voorts stelt de raad dat onttrekking van de garage aan het gebruik als stalling onder het voorgaande bestemmingsplan al niet mogelijk was, omdat deze gronden voor een deel waren bestemd als "Parkeererven" en voor een deel als "Eengezinshuizen". De planvoorschriften bij die bestemmingen stonden naar de mening van de raad niet toe de garages bij de woning te betrekken en te gebruiken voor woondoeleinden of praktijkruimte. Bovendien werd bij onttrekking van de garage aan het gebruik als stalling dan niet langer voldaan aan de voor het gebied geldende parkeernorm. Deze norm is nu opgenomen in de planregels en niet zoals in het vorige plan, enkel in de plantoelichting. Daarmee is deze norm nu beter te handhaven, aldus de raad.
2.4. De gronden van de [locatie 1]-[locatie 2] zijn in het plan bestemd als "Woongebied". Daarmee zijn deze gronden ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels bestemd voor:
a. wonen;
[..]
k. minimaal één parkeervoorziening op eigen terrein;
[..].
Ingevolge artikel 7, lid 7.2.8. dient bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik, de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als eventueel laden en lossen op het eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op het eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, en tevens dient voldaan te worden aan de normen uit de Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel (februari 2006) die in bijlage 2 van de planregels is opgenomen.
Ingevolge artikel 7, lid 7.5.1 is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Onder verboden gebruik wordt ingevolge lid 7.5.2 van dit artikel in ieder geval verstaan:
a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor bewoning;
b. het betrekken van de garage en/of carport bij de woning;
c. het gebruik van de garage en/of carport anders dan voor het primair stallen van een motorvoertuig;
d. het onttrekken van de parkeervoorziening op eigen terrein;
[..].
2.5. Op de plankaart van het voorheen geldende plan "Schenkel-Noord, Herziening I" waren de gronden van de [locatie 1]-[locatie 3] gedeeltelijk aangewezen als "Eengezinshuizen/Meergezinshuizen", met de aanduiding "2B" (één woning per pand) en gedeeltelijk als "Parkeererven". De gronden van de [locatie 2] waren in dat plan geheel aangewezen als "Eengezinshuizen/Meergezinshuizen" met de aanduiding "2B" (één woning per pand).
Daarmee waren die gronden in dat plan - voor zover van belang - bestemd voor eengezinshuizen en voor bijgebouwen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3. Dat artikel vermeldt dat bij eengezinshuizen per woning één schuur en één garage was toegestaan, ofwel inpandig ofwel als bijgebouw op de voor parkeererven aangewezen gronden, met dien verstande dat een schuur en een garage slechts mochten worden uitgevoerd als één gezamenlijk gebouw.
De op de kaart voor parkeererven aangewezen gronden waren bestemd voor één niet overdekte [..] parkeerplaats bij elk aan deze gronden grenzend eengezinshuis alsmede voor bijgebouwen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, [..].
2.6. De garages van de woningen [locatie 1]-[locatie 3] zijn blijkens de overgelegde stukken gerealiseerd op gronden die in het voorheen geldende plan waren bestemd als "Eengezinshuizen/Meergezinshuizen" en voor een gering deel op gronden met de bestemming "Parkeererven". De garage van de woning [locatie 2] is geheel gerealiseerd op gronden met de bestemming "Eengezinshuizen/Meergezinshuizen".
Voorts volgt uit de stukken dat de garages inpandig zijn gebouwd.
2.7. Nu deze gronden blijkens de hiervoor vermelde doeleindenomschrijvingen in het voorheen geldende plan mochten worden gebruikt voor eengezinshuizen en bijgebouwen en niet in geding is dat in het voorheen geldende plan een gebruiksbepaling ontbrak die het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uitdrukkelijk aanmerkte als verboden gebruik, betoogt [appellant] met recht dat het voorheen geldende plan het gebruik van de garage voor woondoeleinden niet uitsloot.
Dat laat echter onverlet dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.
De raad heeft aannemelijk gemaakt dat er in de Molenbuurt sprake is van parkeeroverlast en dat de betwiste planregel één van de maatregelen is om die overlast te beheersen.
In het betoog van [appellant] dat het gebruik van de garages voor andere doeleinden geen negatieve invloed heeft op de parkeercapaciteit van de buurt en slechts afbreuk doet aan de benutting van het bezit van de bewoners behoefde de raad geen aanleiding te zien het gebruiksverbod niet op te nemen in het plan. Weliswaar is bij een aantal woningen behalve een garage ook nog een parkeererf op eigen terrein aanwezig, maar nu de raad onweersproken heeft gesteld dat zowel een garage als een parkeererf zijn meegeteld voor het aantal benodigde parkeerplaatsen in het gebied, zal bij onttrekking aan het gebruik van een garage de druk op het aantal openbare plaatsen toenemen.
Het betoog faalt derhalve.
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruiksverbod als opgenomen in artikel 7, lid 7.5.2., van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Nolles
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010
291-667.