201001974/1/M2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Enschede,
verweerder.
Bij besluit van 21 april 2008 heeft het college een verzoek van [appellant], om handhavend op te treden tegen autopoetsbedrijf Proper te Enschede, afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 april 2010 verzonden op dezelfde dag, heeft het college -naar de Afdeling begrijpt- het besluit van 15 januari 2010 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij een ondertekeningsgebrek is hersteld.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2010 en 17 mei 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2010 en bij brief van 17 juni 2010.
Op 15 juli 2010 zijn nadere stukken ontvangen van het college en op 18 juli 2010 van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp en het college, vertegenwoordigd door H.S. Schipper en R.G.B.J. Kuipers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] het beroep ingetrokken voor zover dat was gericht tegen het besluit van 15 januari 2010.
2.2. [appellant] voert aan dat het college hem in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord aangaande een door Munsterhuis Geluidsadvies naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling waarin een eerder besluit op bezwaar van 2 december 2008 was vernietigd, opgesteld geluidonderzoek van 26 november 2009.
2.2.1. Het college stelt dat het besluit van 6 april 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar is ter voldoening aan de uitspraak nr.
200900268/1van 14 oktober 2009 van de Afdeling. Volgens het college kan het door Munsterhuis Geluidsadvies opgesteld geluidonderzoek niet worden aangemerkt als na het horen aan het bestuursorgaan bekend geworden feiten die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang zijn.
2.2.2. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.2.3. In artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar ter voldoening aan een uitspraak van de Afdeling, waarbij de eerdere beslissing op bezwaar is vernietigd. Dit neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende vóór het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw te horen.
De Afdeling stelt vast dat het geluidonderzoek van aanmerkelijk belang was voor het nemen van het onderhavige besluit op bezwaar. Het college had daarom [appellant] in de gelegenheid moeten stellen hierover te worden gehoord. Het besluit van 6 april 2010 is derhalve in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. Dit besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 6 april 2010 dient wegens strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede van 6 april 2010, kenmerk 100002745/6206BM/be;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Enschede op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Enschede tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 920,95 (zegge: negenhonderdtwintig euro) vijfennegentig), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Enschede aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010