200909516/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 oktober 2009 in zaak nr. 08/1719 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen.
Bij besluit van 27 maart 2008 heeft het college aan Foreco B.V. (hierna: Foreco) vrijstelling verleend voor het oprichten van een kantoor op het perceel Dalmsholterweg 5 te Dalfsen.
Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college aan Foreco, onder voorwaarden, reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoor op het perceel.
Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en opnieuw vrijstelling en, onder voorwaarden, reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoor op het perceel.
Bij uitspraak van 28 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2008 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Foreco heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2010, waar geen van de partijen is verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een kantoor dat onderdeel uitmaakt van het houtbe- en verwerkingsbedrijf van Foreco. Dit bedrijf houdt zich bezig met houtbewerking, houtverwerking, fabricage van houtproducten alsmede de in- en verkoop van producten en daaraan gelieerde producten.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.3. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Dalfsen, artikel 30 herziening" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "houtbe- en verwerkingsbedrijf".
Ingevolge artikel 13, onder A, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "bedrijfsdoeleinden" bestemd voor de uitoefening van het ambachtelijk bedrijf, alsmede, indien en voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met "houtbe- en verwerkingsbedrijf", voor de uitoefening van het houtbe- en verwerkingsbedrijf, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, terreinen en erven en met dien verstande dat per bouwperceel ten hoogste één bedrijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 13, onder B, aanhef en eerste lid, voor zover thans van belang, mogen op de tot "bedrijfsdoeleinden" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor gebouwen geldt dat:
a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan op de plankaart is aangegeven;
b. de goothoogte ten hoogste 5,5 m bedraagt;
c. de hoogte ten hoogste 10 m bedraagt;
d. de dakhelling ten minste 18 graden bedraagt.
2.4. Het bouwplan is in strijd met artikel 13, onder B, eerste lid, onder b en d, van het planvoorschriften. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.6. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van gedeputeerde staten) heeft de "Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen" (hierna: de Handreiking) vastgesteld en bekendgemaakt in het Provinciaal blad van Overijssel (nr. 102) van 25 juli 2006.
In paragraaf 3.2 van de Handreiking zijn categorieën van gevallen opgenomen waarin het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten vrijstelling kan verlenen. Voor de in deze categorieën opgenomen projecten moet wel een verklaring van geen bezwaar worden aangevraagd als, voor zover thans van belang, het project is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur.
Categorie II B3 betreft, voor zover thans van belang, het eenmalig uitbreiden van een bestaand en bestemd niet agrarisch bedrijf met maximaal 15% van het bestaande c.q. in het plan toegestane oppervlak van de bedrijfsbebouwing.
2.7. Niet in geschil is dat het perceel ten tijde van het besluit van 18 augustus 2008 was gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. Op 24 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten ten behoeve van de vrijstelling een verklaring van geen bezwaar verleend.
2.8. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen gebruik heeft kunnen maken van de door het college van gedeputeerde staten ten behoeve van de vrijstelling verleende verklaring van geen bezwaar. Daartoe voert zij aan dat categorie II B3 van de Handreiking niet van toepassing is op een bouwplan als het onderhavige, waarbij wordt afgeweken van de in het bestemmingsplan opgenomen maximale goothoogte en minimale dakhelling. Volgens [appellante] vallen onder voormelde categorie alleen projecten waarbij het bestaande c.q. in het bestemmingsplan toegestane oppervlak van de bedrijfsbebouwing eenmalig met maximaal 15% wordt uitgebreid. [appellante] leidt dit af uit de in de Handreiking opgenomen algemene toepassingsvoorwaarde dat van de daarin genoemde mogelijkheden alleen gebruik mag worden gemaakt indien het project in overeenstemming is met provinciaal beleid. Volgens [appellante] is het bouwplan niet in overeenstemming met het provinciale beleid, omdat het leidt tot een verdere niet functionele verstening van het buitengebied.
2.8.1. In de Handreiking is onder meer als algemene toepassingsvoorwaarde opgenomen dat van daarin genoemde mogelijkheden alleen gebruik mag worden gemaakt, indien het project in overeenstemming is met rijks- en provinciaal beleid. Daarbij zijn provinciale plannen voor ruimte, water en milieu, waaronder het streekplan en de Handreiking, genoemd.
Hoofdstuk 4 van de Handreiking heeft betrekking op het provinciaal planologisch beleid. Volgens paragraaf 4.2.9, onder 4, kunnen positief bestemde bedrijven (eenmalig) tot maximaal 15% van de bestaande bedrijfsbebouwing uitbreiden. Voor de vestiging of uitbreiding van niet-agrarische bedrijven geldt dat een verdere niet-functionele verstening van het buitengebied met kracht moet worden tegengegaan.
2.8.2. Volgens paragraaf 4.2.3.8 van het Streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan), voor zover thans van belang, zijn nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan de groene ruimte, daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van niet functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan. Het principe van het tegengaan van uitbreiding van deze gebruiksvormen kan voor bestaande (niet-agrarische) bedrijven die al een bedrijfsbestemming hebben, niet altijd onverkort worden gehanteerd. Het beleid is er op gericht om bij een beduidende uitbreidingsbehoefte van bedrijven te streven naar een verplaatsing naar een passend bedrijventerrein in de nabijgelegen (grotere) kern of stad. Soms is echter verplaatsing om bedrijfseconomische en/of andere bijzondere redenen uitgesloten of zeer ongewenst. Beperkte uitbreiding kan dan - op basis van onafhankelijke adviezen die deze omstandigheden aantonen - worden toegestaan. In de Handreiking wordt dit nader geregeld.
2.8.3. Aangezien het perceel ten tijde van het besluit van 18 augustus 2008 was gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur en derhalve ingevolge de Handreiking niet kan worden volstaan met een verwijzing naar een categorie-omschrijving uit de Handreiking, heeft het college van gedeputeerde staten het bouwplan aan een zelfstandige beoordeling onderworpen. In de verklaring van geen bezwaar van 24 juni 2008 ligt besloten dat het college van gedeputeerde staten van mening is dat categorie II B3 van de Handreiking van toepassing is op onderhavig bouwplan, waarbij wordt afgeweken van de in het bestemmingsplan opgenomen maximale goothoogte en minimale dakhelling. Gelet op de beoordelingsvrijheid die het college toekomt bij de beantwoording van de vraag of het bouwplan past binnen voormelde categorie en gelet op de terughoudende toetsing door de rechter daarvan, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat categorie II B3 van de Handreiking niet van toepassing is op onderhavig bouwplan. Uit de verklaring van geen bezwaar van 24 juni 2008 volgt dat het college van gedeputeerde staten instemt met het bouwplan, omdat het past in het provinciaal beleid zoals neergelegd in het streekplan en de Handreiking. Er is volgens het college van gedeputeerde staten geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellante] heeft betoogd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college deze verklaring van geen bezwaar niet aan zijn besluit van 18 augustus 2008 ten grondslag kon leggen.
2.9. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voert zij aan dat het in het bouwplan voorziene kantoor een veel massievere uitstraling heeft dan een binnen het bestemmingsplan passend gebouw met één bouwlaag en een dakhelling van minimaal 18 graden. Volgens [appellante] leidt het bouwplan tot een verstening van het gebied, hetgeen in strijd is met het provinciaal beleid.
2.9.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de aan het besluit van 18 augustus 2008 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In deze ruimtelijke onderbouwing heeft het college zich op het standpunt gesteld dat wat de van het bestemmingsplan afwijkende goothoogte en dakhelling betreft is aangesloten bij een groot deel van de reeds op het perceel aanwezige bouwwerken, zodat eenheid van bebouwing wordt gerealiseerd. Voorts wordt de in het bestemmingsplan toegestane hoogte van maximaal 10 m niet overschreden. Verder leidt het bouwplan niet tot een verdergaande verstening van gebied, omdat de bebouwde oppervlakte blijft binnen hetgeen ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, biedt het bestemmingsplan Foreco de mogelijkheid een in bebouwingsoppervlakte groter bouwplan dan het onderhavige bouwplan te realiseren dat meer verstening dan het onderhavige bouwplan zou meebrengen.
2.10. Hoewel de rechtbank ten onrechte niet op het in beroep door [appellante] aangevoerde betoog over het Bouwbesluit 2003 is ingegaan, leidt dit niet tot het door [appellante] beoogde doel. Aangezien een aantal bouwtechnische zaken niet uit de bouwaanvraag is af te lezen, heeft het college de eisen waaraan op grond van het Bouwbesluit 2003 uitvoering dient te worden gegeven, als voorwaarde aan de verleende bouwvergunning verbonden. Deze eisen zien op elektriciteits- en noodstroomvoorziening, beperking van ontwikkeling van brand, beperking van het ontstaan van rook, doorvalbeveiliging van ramen, vluchtroutes, stallingruimte voor fietsen en brandmeldinstallaties. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich in het besluit van 18 augustus 2008 niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende aannemelijk is dat het in het bouwplan voorziene kantoor zal voldoen aan het Bouwbesluit 2003.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010