201000328/1/H2.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) van 1 december 2009 in zaak nr. 09/1656 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe.
Bij besluit van 3 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe een verzoek om schadevergoeding van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B.J.D. Morsink, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. In de vergadering van 22 maart 2005 heeft het college besloten [appellante] een voorlopige ontheffing krachtens de Wet op de openluchtrecreatie (Wor) te verlenen.
Het college heeft op 15 juni 2005 [appellante] ontheffing verleend voor het houden van een kampeerterrein ten behoeve van ten hoogste zes kampeermiddelen op het perceel [locatie] te [plaats] voor de periode van 15 maart 2005 tot 31 oktober 2005 en 15 maart 2006 tot 31 oktober 2006.
Bij uitspraak van 17 augustus 2005 heeft de voorzieningenrechter, op verzoek van een omwonende, het besluit van 15 juni 2005 geschorst.
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college de tegen het besluit van 15 juni 2005 door [appellante] en omwonenden gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2006, voor zover thans van belang, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [appellante] om opheffing van de schorsing van het besluit van 15 juni 2005 afgewezen en met toepassing van 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beroepen van de omwonenden gegrond verklaard, het besluit van 31 januari 2006, voor zover daarbij de aan [appellante] verleende ontheffing was gehandhaafd, vernietigd en het besluit van 15 juni 2005 herroepen, omdat het houden van een kleinschalig kampeerterrein in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Heteren 1981". Deze uitspraak heeft gezag van gewijsde gekregen.
2.2. [appellante] heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van de inrichting van het beoogde kampeerterrein, alsmede twee stacaravans gekocht en geplaatst nadat zij kennis had genomen van het besluit van 22 maart 2005 en voordat het besluit van 15 juni 2005 in rechte onaantastbaar is geworden. Zij stelt schade in de vorm van tevergeefs gedane investeringen en kosten voor verwijdering te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige besluiten van 15 juni 2005 en 31 januari 2006.
2.3. Het college heeft het verzoek afgewezen op de grond dat, kort weergegeven, [appellante] voor eigen rekening en risico de werkzaamheden ten behoeve van het kampeerterrein heeft verricht.
2.4. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994 (AB 1994, 530), overwogen dat de houder van een besluit tot verlening van ontheffing voor het houden van een kampeerterrein, die, zoals hier, reeds met werkzaamheden begint voordat definitief is komen vast te staan dat de ontheffing niet meer alsnog kan worden geweigerd of vernietigd, op eigen risico handelt. Anders dan [appellante] betoogt, is er geen grond voor het oordeel dat van de zijde van het college een in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat het maken van bezwaar en instellen van beroep tegen een besluit tot verlening van een ontheffing niet mogelijk zou zijn en dat besluit derhalve niet aan vernietiging bloot stond. Het college ontkent uitdrukkelijk dat dergelijke mededelingen door ambtenaren van de gemeente zijn gedaan. [appellante] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat onder het per faxbericht van 24 maart 2005 ontvangen afschrift van het besluit van 22 maart 2005 geen bezwaarclausule is opgenomen, betekent evenmin dat [appellante] erop mocht vertrouwen dat geen bezwaar en beroep open zou staan tegen het besluit van 15 juni 2005. Het had op haar weg gelegen zelfstandig te onderzoeken of tegen een besluit tot verlening van een ontheffing bezwaar en beroep openstond voordat zij over zou gaan tot de investeringen, te meer omdat zij op de hoogte was van de bezwaren van omwonenden tegen het houden van een kampeerterrein op het perceel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. P.J.J. van Buuren, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010