201000910/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 december 2009 in
zaak nr. 09/1605 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college).
Bij besluit van 7 januari 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN BV te Rijen onder vrijstelling van het bestemmingsplan lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antenne-installatie met camouflageschild op het perceel Kloosterweg 27 te Waalwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2009, verzonden op 16 december 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2010, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. I. de Nijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De antenne-installatie met camouflageschild is voorzien aan de als monument aangewezen watertoren op het perceel.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woonwijken". Het college heeft krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit op de ruimtelijke ordening, daarvan vrijstelling verleend om realisering ervan toch mogelijk te maken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning voor het project, waarvan hij niet bestrijdt dat die op juiste gronden tot stand is gekomen, niettemin onzorgvuldig is, nu daardoor overtreding van artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet), dat verbiedt beschermde monumenten te beschadigen, wordt toegestaan. Het college werkt met de vergunning mee aan het plegen van een strafbaar feit, aldus [appellant].
2.3.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat het college de bouwvergunning voor het bouwplan mocht verlenen, toen voor dat bouwplan vergunning krachtens de Monumentenwet was verleend en daarmee de strijd met artikel 11 van de Monumentenwet en die met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, dat bepaalt dat geen bouwvergunning kan worden verleend, als voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend, was opgeheven. Zij heeft voorts met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden om te oordelen dat de vergunningverlening onzorgvuldig heeft plaatsgevonden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010