ECLI:NL:RVS:2010:BN5707

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001603/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving van een muur op perceel zonder bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 9 december 2009 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen van het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een muur op zijn perceel. Het college had eerder, op 9 juli 2008, het verzoek om handhaving afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 2 december 2008. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die het college noopten tot handhavend optreden. [appellant] stelde dat de eigendom van het perceel was overgegaan en dat de Woningwet was gewijzigd, maar de rechtbank volgde hem hierin niet.

De Raad van State heeft de zaak op 21 juli 2010 behandeld. [appellant] was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad van State oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het verzoek om handhaving geen herhaalde aanvraag was, omdat het eerdere besluit van 16 november 2005 geen afwijzende beschikking betrof. De Raad concludeerde dat de muur, die op dat moment aanwezig was, voldeed aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen, waardoor het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank had, hoewel op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 september 2010.

Uitspraak

201001603/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 december 2009 in zaak nr. 09/27 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden met betrekking tot de muur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door I.R.M. Kuipers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft het college verzocht handhavend op te treden met betrekking tot een muur op het perceel. De muur heeft een hoogte van ongeveer twee meter en is geplaatst achter de woning op het perceel.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die het college noopten tot handhavend optreden. Hij voert daartoe aan dat de eigendom van het perceel is overgegaan en de Woningwet in relevant opzicht is gewijzigd.
2.3. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.4. Bij besluit van 16 november 2005 heeft het college, naar aanleiding van een verzoek om handhaving van [appellant], aan de toenmalige eigenaar van het perceel een last onder dwangsom opgelegd, teneinde de op het perceel aanwezige overkapping, bestaande uit een dak en een muur, te verwijderen en verwijderd te houden. Het besluit van 16 november 2005 is inmiddels rechtens onaantastbaar geworden. Het desbetreffende bouwwerk is gedeeltelijk verwijderd; de muur is blijven staan. Bij brief van 10 juni 2008 heeft [appellant] vervolgens verzocht om handhavend op te treden met betrekking tot de muur. Bij het besluit van 9 juli 2008 heeft het college hierop beslist.
Reeds omdat het besluit van 16 november 2005 geen afwijzende beschikking betreft en daarmee materieel gezien niet dezelfde strekking heeft als het besluit van 9 juli 2008, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek om handhaving geen herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb betreft. Het college heeft het verzoek om handhaving terecht inhoudelijk beoordeeld. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
2.5. De Afdeling zal de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.5.1. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is handhavend op te treden, nu de muur zonder bouwvergunning kon worden opgericht. Hij voert daartoe aan dat de muur onderdeel heeft uitgemaakt van een bouwvergunningplichtig bouwwerk en reeds om die reden een bouwvergunning nodig is geweest voor het oprichten ervan. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de muur niet gezien kan worden als erfafscheiding, nu de muur moet worden beschouwd als zelfstandig bouwwerk en niet functioneert als afscheiding.
2.6. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, van het besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), voor zover hier van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt het bouwen van een erf- of perceelafscheiding, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1° niet hoger dan 1 m of
2° niet hoger dan 2 m en gebouwd:
a) op een erf of perceel waarop reeds een gebouw staat,
b) meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn en
c) meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.
2.6.1. Dit betoog faalt. Anders dan [appellant] betoogt is voor de beoordeling of ten tijde van belang sprake was van een vergunningvrij bouwwerk niet van belang dat de muur in het verleden deel heeft uitgemaakt van een bouwvergunningplichtig bouwwerk. Ten tijde van belang was het bouwvergunningplichtige bouwwerk verwijderd en was alleen de muur aanwezig. Op dat moment voldeed de muur aan de kenmerken ingevolge artikel 2, aanhef en onder e van het Bblb voor het bouwvergunningvrij bouwen, zodat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Het college heeft derhalve op goede gronden geen aanleiding gezien handhavend op te treden. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak;.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010
357-627.