ECLI:NL:RVS:2010:BN5708

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001622/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning door college van burgemeester en wethouders van Tubbergen

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. De bouwvergunning was oorspronkelijk verleend op 30 augustus 2004 voor het oprichten van een schuur op een perceel in Tubbergen. Op 5 februari 2009 heeft het college deze vergunning ingetrokken, omdat er binnen de wettelijk vastgestelde termijn van 26 weken geen begin was gemaakt met de bouwwerkzaamheden. De appellant, die de vergunning had ontvangen, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Almelo heeft op 9 december 2009 het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 21 juli 2010 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bouwvergunning in te trekken. De appellant stelde dat de vertraging in de bouw niet aan hem te wijten was, maar aan een muur die de uitvoering van de werkzaamheden zou belemmeren. Deze muur stond op grond die hem toebehoorde en was onderdeel van een geschil met de eigenaar van een aangrenzend perceel.

De Raad van State heeft overwogen dat de intrekking van een bouwvergunning een bevoegdheid is van het college en dat het college beleidsvrijheid heeft. De rechter moet terughoudend toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad van State concludeert dat het college terecht heeft besloten de bouwvergunning in te trekken, omdat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen waren voor de uitvoering van de bouw. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet verantwoordelijk was voor het niet starten van de bouw. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201001622/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 december 2009 in zaak nr. 09/708 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2009 heeft het college de bij besluit van 30 augustus 2004 aan [appellant] verleende bouwvergunning voor het oprichten van een schuur op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) ingetrokken.
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 juni 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door [appellant] zijn nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door I.R.M. Kuipers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a van de Bouwverordening 2007, van de gemeente Tubbergen, kunnen burgemeester en wethouders op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt.
2.2. Het college heeft bij besluit van 30 augustus 2004 aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een schuur ter vervanging van een bestaande schuur op het perceel. Vast staat dat op het moment van intrekking geen begin met de bouwwerkzaamheden was gemaakt en op dat moment een periode langer dan 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning was verstreken, zodat het college bevoegd was de bouwvergunning in te trekken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid de bouwvergunning in te trekken. Hij betoogt daarbij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vertraging van de bouw hem toe te rekenen is. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van een muur tussen het perceel en het perceel [locatie 2] de uitvoering van de bouwwerkzaamheden onmogelijk maakt. De muur staat op grond in eigendom van [appellant], op een plaats waar een gedeelte van het bouwwerk is voorzien, zo stelt hij. Hij voert aan dat hij erop heeft kunnen vertrouwen dat de muur zou worden verwijderd naar aanleiding van het besluit van het college van 16 november 2005, waarin de toenmalige eigenaar van het perceel [locatie 2] naar aanleiding van een verzoek om handhaving van [appellant] is aangeschreven een overkapping, waarvan de muur onderdeel uitmaakt, te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts voert hij aan dat aangaande het besluit van het college van 9 juli 2008, waarbij is geweigerd handhavend op te treden wat betreft de muur, een beroep bij de rechtbank aanhangig is.
2.3.1. Uit jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 7 april 2010, in zaak nr.
200905372/1) volgt dat de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid is. De beslissing om al dan niet een bouwvergunning in te trekken op grond van artikel 59 van de Woningwet behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 mei 2006 (zaak nr.
200504650/1) moeten bij hantering van de bevoegdheid tot intrekken van een bouwvergunning alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren naast de door het college gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. In dat kader dient tevens de vraag te worden beantwoord of het niet tijdig gebruik maken van de bouwvergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.
Zoals de Afdeling ten slotte heeft overwogen in de uitspraak van 4 april 2007 (zaak nr.
200604605/1) kunnen feitelijke en privaatrechtelijke omstandigheden, die een mogelijke belemmering kunnen vormen voor het feitelijk gebruik maken van de bouwvergunning, relevante belangen zijn bij de hantering van de bevoegdheid tot intrekken van een bouwvergunning. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat voor het oordeel dat van een privaatrechtelijke belemmering als hier bedoeld sprake is, slechts aanleiding bestaat wanneer zo'n belemmering evident is.
2.3.2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de feitelijke en privaatrechtelijke belemmering die de muur tussen het perceel en het perceel [locatie 2] vormt, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat hij niet op korte termijn zou kunnen beginnen met de bouw. Van belang is daarbij dat niet is gebleken van een evidente privaatrechtelijke belemmering voor het feitelijk gebruik maken van de bouwvergunning. De omstandigheid dat een gedeelte van het bouwwerk boven de strook grond gebouwd zou kunnen worden, waarvan de eigendom niet vast staat, vormt geen belemmering de bouwvergunning uit te voeren. Door de rechtbank is terecht betekenis toegekend aan de omstandigheid dat door [appellant] ten tijde van de intrekking geen privaatrechtelijke procedure was gevoerd met betrekking tot de aanwezigheid van de muur.
Bij uitspraak van heden, in zaak nr.
201001603/1/H1is vast komen te staan dat het college terecht niet handhavend heeft opgetreden met betrekking tot de muur tussen het perceel en het perceel [locatie 2], zodat de door [appellant] bestreden muur mag blijven staan. Het is echter niet gebleken dat het niet mogelijk is de bouwvergunning uit te voeren op een wijze waarbij de muur blijft staan, zodat er evenmin een feitelijke belemmering bestaat om de bouwvergunning uit te voeren.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant] het niet starten met de bouw van de schuur niet kan worden toegerekend.
Gelet op het vorenoverwoge heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid kon besluiten de bouwvergunning in te trekken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010
163-627.