201003844/1/V6.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) van 25 maart 2010 in zaak nr. 09/1530 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
Bij besluit van 28 april 2009 heeft de minister aan [wederpartij] een boete opgelegd van € 24.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij de opgelegde boete onverminderd is gehandhaafd, het besluit van 28 april 2009 herroepen voor zover het betreft de hoogte van de opgelegde boete, bepaald dat de opgelegde boete wordt gematigd tot € 12.000,00 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Garabitian, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en [wederpartij], vertegenwoordigd door S.H. Vrijhof en bijgestaan door mr. M.H. van Daal, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de bestuurlijke boete, die voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 5 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 gesteld per persoon per beboetbaar feit.
2.2. In het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 15 januari 2009 (hierna: het boeterapport) is vermeld dat op 1 september 2008 op een bouwterrein aan de Goertjesweg te Zwolle, waar een zogeheten [theehuis], een theehuis, werd gebouwd, drie vreemdelingen van Amerikaanse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) arbeid aan het verrichten waren bestaande uit het stapelen van autobanden, het vullen van autobanden met zand en het houden van toezicht, zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven.
2.3. De minister betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte de opgelegde boete heeft gematigd met 50% omdat de hoogte van de opgelegde boete niet in overeenstemming is met de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding.
2.4. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister, laatstelijk per 10 oktober 2008, beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2010 in zaak nr.
200908558/1/V6). Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200704906/1), wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.5. De rechtbank heeft in het kader van de beantwoording van de vraag of de hoogte van de boete overeenstemt met de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding, de omstandigheid dat de bouw van het eerste [theehuis] van de Benelux in de vorm van een zelfvoorzienend, duurzaam theehuis een uniek project betreft, waarvoor bijzondere expertise nodig was, ten onrechte van belang geacht. De minister heeft in dit verband terecht aangevoerd dat ook indien sprake is van een project waarvoor bijzondere expertise noodzakelijk is, wat daar verder van zij, de wettelijke bepalingen van de Wav moeten worden nageleefd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, vormt deze omstandigheid geen grond voor matiging van de opgelegde boete.
Voorts heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat het om een bijzonder, eenmalig en in tijdsruimte beperkt project in het kader van het jubileum van [wederpartij] gaat, niet wegneemt dat [wederpartij] had kunnen en moeten wachten met de aanvang van de werkzaamheden tot het moment waarop de tewerkstellingsvergunningen waren verleend. Het had op de weg van [wederpartij] gelegen de tewerkstellingsvergunningen zo nodig eerder aan te vragen en de daarbij gevraagde informatie direct dan wel onmiddellijk na verzoek hiertoe van de Centrale organisatie voor werk en inkomen (hierna: de CWI) te verstrekken. Voormelde omstandigheden vormen evenmin grond voor matiging van de opgelegde boete.
De minister heeft verder terecht betoogd dat de rechtbank in het kader van de beoordeling of de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding, ten onrechte van belang heeft geacht dat enige tijd na de controle op 1 september 2008 ten behoeve van de vreemdelingen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr.
200803832/1), noopt de omstandigheid dat [wederpartij] ten tijde van de controle tewerkstellingsvergunningen had aangevraagd voor de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden en dat deze enkele dagen na de controle, op 10 september 2008, ook zijn afgegeven door de CWI, niet tot matiging van de opgelegde boete, nu eerst op het moment van verlening van de tewerkstellingsvergunningen kan worden geconcludeerd dat de doelstellingen van de Wav niet zijn geschonden.
2.6. Uit hetgeen hiervoor in 2.5. is overwogen volgt dat de rechtbank ten onrechte grond heeft gevonden voor het oordeel dat de minister de aan [wederpartij] opgelegde boete had dienen te matigen.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu geen grond bestaat voor een ander oordeel, het beroep van [wederpartij] alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 25 maart 2010 in zaak nr. 09/1530;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Melenhorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010