201004569/1/M1 en 201004569/3/M1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college van gedeputeerde staten een vergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […].
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 juni 2010. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 22 juni 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2010, heeft [appellant sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2010, heeft [appellant sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 augustus 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door P.A. Kuijper en drs. ing. E.A. Bier, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [bestuurders], en het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden, vertegenwoordigd door A. Schenk, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval: de voor het einde van de in artikel 3:16 van de Awb bedoelde termijn overeenkomstig artikel 3:15 van die wet naar voren gebrachte zienswijzen.
2.3. Het college van gedeputeerde staten erkent dat het de zienswijze die [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht niet heeft betrokken bij de beslissing op de aanvraag.
2.4. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgrond slaagt.
2.5. De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 29 maart 2010 dient wegens strijd met artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer te worden vernietigd. In verband hiermee behoeven de overige gronden geen bespreking.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Het college van gedeputeerde staten dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor zover [appellant sub 2] heeft verzocht om vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, overweegt de voorzitter dat van beroepsmatig verleende rechtsbijstand sprake is indien de proceshandelingen worden uitgevoerd door een rechtshulpverlener. Het beroepschrift en de aanvulling daarop zijn ondertekend door [appellant sub 2]. [appellant sub 2] is ter zitting niet bijgestaan door een beroepsmatig rechtshulpverlener. In zoverre bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor zover dit verzoek betrekking heeft op de gemaakte kosten in de voorbereidingsprocedure overweegt de voorzitter dat deze kosten niet op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen nu dit artikel niet ziet op deze procedure. De artikelen 7:15 en 7:28 van de Awb zijn evenmin van toepassing nu de onderhavige voorprocedure geen bezwaar of administratief beroep betreft.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 29 maart 2010, kenmerk 2008-012474;
III. wijst de verzoeken af;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 151,65 (zegge: honderdeenenvijftig euro en vijfenzestig cent);
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 260,49 (zegge: tweehonderdzestig euro en negenenveertig cent);
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] voor de behandeling van het beroep en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2010