ECLI:NL:RVS:2010:BN6144

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000645/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.J.M. Schuyt
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling voor de bouw van woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de rechtbank de beroepen van verschillende appellanten tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst ongegrond heeft verklaard. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellanten sub 3], hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling die het college heeft verleend voor de bouw van 10 vrijstaande woningen op een perceel in [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen, maar de appellanten zijn het daar niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 augustus 2010. De appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrijstelling een goede ruimtelijke onderbouwing heeft. Ze stellen dat het bouwplan in strijd is met de deelvisie "Inbreiding voor uitbreiding" en dat de locatie niet als inbreidingslocatie is aangemerkt. De Raad van State overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vrijstelling niet in strijd is met de deelvisie, omdat de vrijstelling is verleend op basis van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Daarnaast voeren de appellanten aan dat het college hen onterecht heeft gewekt in hun vertrouwen dat de woningen in één bouwlaag met kap zouden worden gebouwd, terwijl het bouwplan twee bouwlagen met kap voorziet. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college niet onterecht vertrouwen heeft gewekt, omdat de vrijstelling duidelijk de bouw van woningen met twee bouwlagen mogelijk maakt.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201000645/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 december 2009 in zaken nrs. 08/1040, 08/1048 en 08/1065 in het geding tussen:
1. [appellanten sub 3],
2. [appellant sub 1]
3. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [wederpartij sub 3A] en [wederpartij sub 3B],
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor de bouw van 10 vrijstaande woningen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor de bouw van die woningen.
Bij onderscheiden besluiten van 14 mei 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 1], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellanten sub 3] (hierna: [appellant sub 1] en anderen) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2009, verzonden op 11 december 2009, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2010, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2010, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 15 februari 2010.
[vergunninghoudster] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2010, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], in persoon, en [appellanten sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. I. Smilda, en het college, vertegenwoordigd door A.J. IJsseldijk en G.H. Knoef-Vruggink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J.J. Molenaar, advocaat te Arnhem, en [projectmanager], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vorden west en zuid 1992". Om realisering ervan toch mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de vrijstelling een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan in strijd is met de deelvisie "Inbreiding voor uitbreiding" van maart 2003, nu de locatie daarin niet is aangemerkt als inbreidingslocatie en daarin is vermeld dat behoud van het groene karakter van de locatie wordt nagestreefd.
2.2.1. Uit de deelvisie en de daarop door het college ter zitting gegeven toelichting kan worden afgeleid dat daarin slechts locaties worden geïnventariseerd die voor inbreiding in aanmerking komen teneinde te kunnen voldoen aan het bepaalde in het Streekplan Gelderland 1996, partiële herziening 21 juni 2000, dat uitbreidingslocaties pas aan bod kunnen komen nadat inbreidingslocaties zijn benut. In zoverre brengt de enkele omstandigheid dat een in de deelvisie vermelde locatie niet wordt aangemerkt als inbreidingslocatie nog niet mee dat woningbouw aldaar niet kan worden toegestaan. Voorts is van belang dat uit het verslag van de openbare vergadering van de raad van de voormalige gemeente Vorden van 24 juni 2004, waarin de deelvisie is vastgesteld, kan worden afgeleid dat een deel van de gemeenteraad ook de hier aan de orde zijnde locatie als inbreidingslocatie wilde aanwijzen. Om de plannen voor andere locaties snel doorgang te kunnen laten vinden, is de deelvisie, met daarin de passage dat de onderhavige locatie niet wordt aangemerkt als inbreidingslocatie, toch ongewijzigd vastgesteld, maar met de uitdrukkelijke toezegging van de betrokken wethouder om terug te komen op die locatie en die apart te behandelen. Onder die omstandigheden, en gelet op de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor de onderhavige locatie, ook voor woningbouw, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat aan het vermelde in de deelvisie niet de betekenis toekomt die [appellant sub 1] en anderen daaraan gehecht wensen te zien.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat de rechtbank hun beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Daartoe voeren zij aan dat, nu het college hen in de begeleidende brief bij de verleende vrijstelling heeft bericht dat de vrijstaande woningen worden gebouwd in één bouwlaag met kap, het geen medewerking mocht verlenen aan het bouwplan, dat voorziet in twee bouwlagen met kap.
2.3.1. In de enkele mededeling dat de woningen worden gebouwd in één bouwlaag heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat geen medewerking zal worden verleend aan de bouw van woningen met twee bouwlagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, nu de vrijstelling blijkens de daarbij behorende stukken voorziet in de realisering van woningen met een goot- en nokhoogte van 6 m onderscheidenlijk 10 m, het voor [appellant sub 1] en anderen duidelijk moest zijn dat de vrijstelling het bouwen van woningen met twee bouwlagen ook mogelijk maakt, aangezien het besluit van 3 april 2007 en niet de begeleidende brief bepalend is voor het antwoord op de vraag waarvoor vrijstelling is verleend. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel dan ook terecht verworpen.
Het betoog faalt.
2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010
457.