ECLI:NL:RVS:2010:BN6146

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000322/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C.J.M. Schuyt
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor gevelreclame Media Markt te Deventer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Media Markt Saturn Holding B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Media Markt had een bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van gevelreclame aan een pand op het Boreelplein 38 te Deventer. Het college van burgemeester en wethouders van Deventer verleende op 9 november 2007 de bouwvergunning, maar herzag deze op 29 juli 2008 na bezwaar van een belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep van Media Markt ongegrond op 1 december 2009. Media Markt ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 10 augustus 2010 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht de bouwvergunning voor de reclame-uiting aan de oostgevel had geweigerd, omdat deze in strijd was met redelijke eisen van welstand. De rechtbank had vastgesteld dat de reclame-uiting, bestaande uit rode letters met een lengte van 22 meter en een hoogte van 3 meter, het woongenot van omwonenden zou aantasten. Media Markt betoogde dat het zicht op de reclame-uiting voor automobilisten voldoende was, maar de Raad van State oordeelde dat het zicht vanaf de Mr. H.F. de Boerlaan zeer beperkt was. Media Markt kon niet aannemelijk maken dat de afwezigheid van de reclame-uiting een significante invloed had op de omzet van de winkel.

Daarnaast betoogde Media Markt dat het college een toezegging had gedaan over de vergunning, maar de Raad van State oordeelde dat deze mededeling niet voldoende was om de bouwvergunning in bezwaar te handhaven. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de mededeling van het college in het licht van de bezwaren van derden opnieuw gewogen moest worden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201000322/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Media Markt Saturn Holding B.V, gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 december 2009 in zaak nr. 08/1784 in het geding tussen:
Media Markt
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2007 heeft het college aan Media Markt bouwvergunning verleend voor het plaatsen van gevelreclame aan een pand op het perceel Boreelplein 38 te Deventer.
Bij besluit van 29 juli 2008 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het de reclame-uiting aan de oostgevel van het pand betreft, het besluit van 9 november 2007 in zoverre herroepen, alsnog geweigerd voor de reclame-uiting aan de oostgevel bouwvergunning te verlenen en de verleende bouwvergunning voor het overige in stand gelaten.
Bij uitspraak van 1 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Media Markt daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Media Markt bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 februari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2010, waar Media Markt, vertegenwoordigd door mr. H.D.L.M. Schruer, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Rotterdam, en F.W.H.M. Helmich, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], in persoon, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan voor de reclame-uiting aan de oostgevel van het pand, die bestaat uit een constructie van rode letters in de vorm van het woord "Mediamarkt" met een lengte van 22 m en een hoogte van 3 m, in strijd is met redelijke eisen van welstand. Onder toepassing van de hem krachtens artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet toekomende bevoegdheid heeft het college bij het primaire besluit niettemin bouwvergunning voor de reclame-uiting verleend. Bij het besluit op bezwaar heeft het college het primaire besluit herroepen, voor zover het die reclame-uiting betreft, en alsnog geweigerd daarvoor bouwvergunning te verlenen, mede omdat het aanbrengen van de reclame-uiting leidt tot een aantasting van het woongenot van omwonenden.
2.3. Media Markt betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college aan de weigering bouwvergunning te verlenen mede ten grondslag mocht leggen dat het zicht op de reclame-uiting voor automobilisten beperkt is. Volgens Media Markt is de reclame-uiting voldoende zichtbaar, ook al is de tijd dat automobilisten de reclame zien beperkt.
2.3.1. Gelet op de overgelegde foto's, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het zicht op de reclame-uiting voor automobilisten vanaf de Mr. H.F. de Boerlaan zeer beperkt is. Media Markt heeft gesteld dat de reclame-uiting vanaf andere locaties wel goed zichtbaar is, maar niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de reclame-uiting voor de kenbaarheid van de locatie van de winkel zodanig groot is, dat het college om die reden aan de strijd met redelijke eisen van welstand en aan belangen van omwonenden voorbij had moeten gaan en de bouwvergunning in bezwaar had moeten handhaven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Media Markt weliswaar heeft gesteld dat de omzet van de winkel achterblijft bij vergelijkbare vestigingen, maar niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat, zoals zij aanvoert, de afwezigheid van de reclame-uiting een van de factoren is bij het achterblijven van de omzet.
Het betoog faalt.
2.4. Media Markt betoogt verder dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het bij haar door het college opgewekte vertrouwen dat zij de reclame-uiting zou mogen aanbrengen. Volgens haar heeft het college terzake een concrete en ondubbelzinnige toezegging gedaan en stond het hem derhalve niet vrij om in bezwaar alsnog te weigeren om de bouwvergunning te verlenen.
2.4.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat namens een wethouder aan de projectontwikkelaar die het pand heeft gebouwd is meegedeeld dat de komst van Media Markt niet zou mogen afketsen op het reclameplan. Daargelaten of deze mededeling kan worden toegerekend aan het college, dat het terzake bevoegde bestuursorgaan is, en of het college op grond daarvan gehouden was de bouwvergunning bij het primaire besluit te verlenen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat die mededeling in ieder geval niet zover strekt, dat het college zonder meer gehouden was de verleende bouwvergunning in bezwaar te handhaven. In dat verband heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primaire besluit diende plaats te vinden, waarbij de gedane mededeling, mede in het licht van de door [belanghebbende] ingediende bezwaren, opnieuw diende te worden gewogen. Daarbij geldt voorts dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2009 in zaak nrs.
200904407/1/H1 en 200904407/2/H1) aan het vertrouwensbeginsel, in een geval als het onderhavige, waarin belangen van derden een rol spelen, slechts een beperkte betekenis toekomt. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van het bezwaar doorslaggevende betekenis had moeten toekennen aan voormelde mededeling.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010
457.