201000984/1/H2.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 december 2009 in zaak nr. 08/1694 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (thans: de minister van Verkeer en Waterstaat) (hierna: de staatssecretaris).
Bij besluit van 19 november 2008 heeft de staatssecretaris aan [vergunninghouder A] vergunning verleend voor het behouden van één steiger, een loopbrug en drie palen met ankerblokken in het rivierbed aan de linkeroever van de Neder-Rijn. Bij besluit van dezelfde dag heeft de staatssecretaris voorts aan [vergunninghouder B] vergunning verleend voor het behouden van één steiger, een loopbrug en drie palen met ankerblokken in dat rivierbed.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op 15 december 2009, heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellante] tegen die besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 25 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Damen en M.G.J. Straatman, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: Wbr), is het verboden zonder vergunning van de minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, kan weigering van een vergunning slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Ingevolge het tweede lid kunnen de in het eerste lid bedoelde besluiten mede strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris zich bij de besluiten van 19 november 2008 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wbr geen grond biedt [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] elk een vergunning voor het behouden van een steiger met toebehoren te weigeren. Zij voert daartoe aan dat de eigendomssituatie een bij de vergunning te behartigen belang is en de rechtbank daaraan voorbij is gegaan.
2.2.1. Dat betoog faalt. De vraag, wie eigenaar is van de steigers met toebehoren, nu [appellante] eigenaar is van het water, waarin die zijn geplaatst, heeft voor het oordeel over de rechtmatigheid van de in beroep bestreden besluiten niet de betekenis die zij daaraan gehecht wil zien. Een waterstaatkundig belang, dan wel een aan een waterstaatswerk verbonden belang van andere dan waterstaatkundige aard in de zin van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wbr, is daarin niet gelegen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010