ECLI:NL:RVS:2010:BN6152

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909850/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • C.W. Mouton
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst en bezwaarprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 december 2008. Het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek had bij brief van 13 maart 2008 meegedeeld dat het pand aan de [locatie] in [plaats] niet op de gemeentelijke monumentenlijst zou worden geplaatst, totdat er een goedgekeurd verbouwplan was. Dit besluit was omstreden, en [appellante] maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarbij zij ook vergoeding van kosten verzocht. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en wees het verzoek om kostenvergoeding af. De rechtbank bevestigde deze besluiten in haar uitspraak van 16 december 2009.

[appellante] stelde hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij zij betoogde dat de rechtbank had miskend dat tegen het besluit van 16 december 2008 geen beroep kon worden ingesteld, maar dat bezwaar gemaakt diende te worden. De rechtbank had het besluit van 16 december 2008 terecht aangemerkt als onderdeel van het besluit van 23 september 2008, omdat het college niet op het verzoek om kostenvergoeding had beslist.

Daarnaast betoogde [appellante] dat de brief van 13 maart 2008, waarin een rechtsmiddelenclausule was opgenomen, als een besluit moest worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het college terecht had gesteld dat deze brief geen besluit inhield. Het bezwaar was niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet gericht was tegen een besluit. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellante] geen aanspraak had op vergoeding van kosten.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200909850/1/H2.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 december 2008 (lees: 2009) in zaak nr. 09/20 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij brief van 13 maart 2008 heeft het college [appellante] medegedeeld dat het pand aan de [locatie] in [plaats] niet op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geplaatst, totdat er een goedgekeurd plan is voor verbouw van het pand, waarbij minimaal de voor- en zij-topgevels gehandhaafd blijven, en dat hierover in verband met de voorbescherming tot 4 oktober 2008 voor deze datum duidelijkheid moet zijn.
Bij brief van 27 maart 2008 heeft [appellante] daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college het door [appellante] aldus gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het het verzoek van [appellante] om vergoeding van kosten afgewezen.
Bij uitspraak van 16 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen bij onderscheiden brieven van 12 en 17 februari 2010 toestemming hadden verleend om behandeling van de zaak ter zitting achterwege te laten, heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt tevergeefs dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, omdat de rechtbank heeft miskend dat tegen het besluit van 16 december 2008 geen beroep kon worden ingesteld, maar bezwaar diende te worden gemaakt. De rechtbank heeft dat besluit terecht onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aangemerkt als onderdeel van het op het gemaakte bezwaar genomen besluit van 23 september 2008, aangezien het college bij dat besluit niet op het bij het bezwaarschrift van [appellante] gedane verzoek om vergoeding van kosten had beslist.
2.2. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de brief van 13 maart 2008, nu daarbij een rechtsmiddelenclausule was opgenomen, heeft beoogd een besluit te nemen. Nu uit het besluit op bezwaar, waarbij het college zich op het standpunt heeft gesteld dat die brief geen besluit behelst, volgt dat die clausule ten onrechte was vermeld, is dat besluit herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en heeft zij aanspraak op vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, aldus [appellante].
2.3. Ook dat betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2005 in zaak nr.
200407125/1), vindt herroeping plaats, indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het besluit, waartegen het is gericht. In dit geval is het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet was gericht tegen enig besluit. Dat het college aanvankelijk van mening was dat de brief van 13 maart 2006 wel een zodanig besluit inhield, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] geen aanspraak op vergoeding van kosten op de voet van artikel 7:15 van de Awb heeft.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010
47-616.