200907630/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 augustus 2009 in zaak nr. 08/3679 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van vier grondgebonden woningen, 42 appartementen, een parkeerkelder en een schansmuur op de percelen plaatselijk bekend "Hoek Europalaan-Bakkerstraat" te Valkenswaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2009, verzonden op 21 augustus 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de vrijstelling voor zover deze geen betrekking heeft op bouwvergunningplichtige werkzaamheden ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit ziet op "het groen" en privacy en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en mr. G.M. van den Boom, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.L. Walta en S. Brouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, en H. van Breugel.
Het onderzoek ter zitting is geschorst vanwege de nauwe samenhang van deze zaak met de zaak nr. 200907575/1/H1, waarin schorsing heeft plaatsgevonden teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te zenden.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 4 augustus 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.M. van den Boom, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.L. Walta, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, en H. van Breugel.
2.1. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de beschikking, waarop zij betrekking heeft.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 maart 2004 in zaak nr.
200303721/1, moet uit voormelde bepaling worden afgeleid dat de wetgever een concentratie van rechtsbescherming voor ogen heeft gehad om aldus onnodige procedures te voorkomen. Voor zover vrijstelling is vereist teneinde bouwvergunning voor een project te kunnen verlenen, kan tegen de beslissing op het vrijstellingsverzoek worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor dat project ingediende bouwaanvraag.
2.2. Uit het besluit van 10 juni 2008, noch uit hetgeen [appellante] daartegen heeft aangevoerd blijkt dat de bij dat besluit verleende vrijstelling ziet op niet-bouwvergunningplichtige werkzaamheden die in functioneel en bouwkundig opzicht los staan van de bouwvergunningplichtige werkzaamheden en in zoverre zelfstandig appellabel zijn. De rechtbank had het beroep van [appellante] tegen de vrijstelling voor niet-bouwvergunningplichtige werkzaamheden derhalve in zijn geheel niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [appellante] ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de vrijstelling van 10 juni 2008 voor niet-bouwvergunningplichtige werkzaamheden in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 augustus 2009 in zaak nr. 08/3679 voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre niet-ontvankelijk;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 augustus 2009 in zaak nr. 08/3679 die zaak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010