201001671/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 december 2008 in
zaak nr. 09/1078 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van
28 januari 2008 in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 28 december 2009, verzonden op 5 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastiloviç, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van de woning over de gehele breedte aan de achterzijde van de woning, waardoor de (bij)keuken en de woonkamer worden vergroot. Voorts voorziet het bouwplan in een inpandige wijziging van de benedenverdieping. [appellant] bewoont de naastgelegen woning aan de [locatie] te [plaats].
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de in het bouwplan voorziene uitbreiding van de woning dient te worden aangemerkt als een uitbreiding van het hoofdgebouw en niet als een bijgebouw. Daartoe voert [appellant] aan dat voor de definitie van een bijgebouw aangesloten dient te worden bij de jurisprudentie van de Afdeling. Voorts voert [appellant] aan dat een gedeelte van de woning al een bijgebouw is.
2.3. Ter zitting heeft het college gesteld dat [appellant] voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat de definitie van het begrip bijgebouw in de planvoorschriften te ruim is geformuleerd. Anders dan het college stelt, is dit geen nieuwe hoger beroepgrond, maar een nieuw argument ter onderbouwing van het reeds eerder gevoerde betoog dat het bouwplan een uitbreiding van het hoofdgebouw betreft. Geen aanleiding bestaat dit argument niet bij de beoordeling te betrekken.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 september 2004 in zaak nr.
200307076/1) dient indien in de planvoorschriften een definitie is opgenomen van bijgebouwen, het bouwplan daaraan te worden getoetst. In artikel 1, aanhef en onder r, van de planvoorschriften is een definitie opgenomen van het begrip bijgebouw. Onder bijgebouw dient te worden verstaan: een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar hiervan wel deel kan uitmaken. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze definitie zo ruim geformuleerd is dat daaraan niet kan worden getoetst. Voor toetsing van het bouwplan aan in vaste jurisprudentie ontwikkelde omschrijving van bijgebouw, die niet overeenkomt met genoemd voorschrift, is geen plaats. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dit geval uitsluitend van belang is of het op te richten gebouw in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De rechtbank is terecht uitgegaan van de woning in zijn geheel zoals die ten tijde van de beslissing op bezwaar aanwezig was. De omstandigheid dat een deel van de woning volgens [appellant] reeds is aan te merken als bijgebouw, wat daar ook van zij, maakt niet dat de in het bouwplan opgenomen uitbreiding van de woning niet een bijgebouw kan zijn. Nu het bouwplan voorziet in een uitbreiding van één bouwlaag zonder dakopbouw en dit wat afmetingen en vorm betreft ondergeschikt is aan de woning, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de in geding zijnde uitbreiding moet worden aangemerkt als een bijgebouw in de zin van het bestemmingsplan.
Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010