201001589/1/H1.
Datum uitspraak: 8 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 januari 2010 in zaak nr. 08/2184 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Aalten.
Bij onderscheidende besluiten van 20 mei 2008 heeft het college bouwvergunning en vrijstelling eerste fase verleend aan [vergunninghoudster] voor het verbouwen van de woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] en voor het oprichten van appartementen op het perceel [locatie 2] te [plaats].
Bij onderscheidende besluiten van 14 oktober 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2010, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door ing. F. Luimes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan dat is voorzien op het perceel [locatie 1] voorziet in de verbouwing van een bestaand woon/winkelgebouw tot een woongebouw met twee woningen. Voorts voorziet het bouwplan dat ziet op het perceel [locatie 2] in de oprichting van een nieuw gebouw met daarin drie appartementen. Op het achterliggende terrein, bezien vanaf de Prinsenstraat, zijn bergingen gesitueerd en is voorzien in acht parkeerplaatsen en twee garages. Ontsluiting van het achterliggende terrein voor auto's vindt plaats over een bestaand pad. Het pad loopt langs de achterzijde van de woning van [appellanten] op het perceel [locatie 3].
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Bredevoort-Centrum" rust op de het perceel [locatie 1] de bestemming "Cultuurhistorische bebouwing categorie winkels" en "Erf". Voorts rust op het perceel [locatie 2] de bestemming "Bedrijfsbebouwing" en "Erf". Vast staat dat de bouwwerken in strijd zijn met deze bestemmingen. Om niettemin een bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, nu het pad dat dient als ontsluiting aan de achterzijde van de percelen [locatie 1 en 2] daarvoor niet geschikt is. Hiertoe stellen zij dat het pad voor auto's niet breed genoeg is. Verder wijzen zij erop dat het pad deels hun eigendom is.
Voorts betogen zij dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van verkeersveiligheid. Zij voeren hiertoe aan dat de deuren van de garages aan het pad naar buiten toe openen en dat er meerdere deuren op het pad uitkomen, zonder dat er een trottoir aanwezig is. Bovendien komt het pad uit op een onoverzichtelijk kruispunt, aldus [appellanten].
2.4. Uit de kadastrale meting, uitgevoerd in opdracht van het college, volgt dat het deel van het pad dat in eigendom is van de gemeente Aalten ten minste 2,5 m breed is. De rechtbank heeft, gelet op de gemiddelde breedte van een auto, terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het pad voldoende breed is om als ontsluiting te kunnen dienen. Voorts is van belang dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat, mede gezien het relatief geringe aantal parkeerplaatsen, de verwachte verkeersintensiteit van het pad niet hoog is. Het pad zal voornamelijk gebruikt worden voor bestemmingsverkeer ten behoeve van een klein aantal woningen. De gebruikers van het pad kunnen bekend worden geacht met de situatie ter plaatse, zodat zij hun snelheid en verkeersgedrag zullen aanpassen op de situatie.
[appellanten] stellen voorts dat naast het deel van het pad dat in eigendom is van de gemeente Aalten, een strook grond hun eigendom is, zodat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200906091/1) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Van een dergelijke belemmering is in dit geval geen sprake, nu niet is gebleken dat het gebruik van het pad ten behoeve van het voorziene bouwplan een belemmering voor [appellanten] oplevert ten aanzien van het gebruik van hun garages en de strook grond.
Wat betreft de verkeersveiligheid bij de aansluiting van het pad op de doorgaande weg, wordt overwogen dat het college op de Landstraat in de directe nabijheid van het pad een verkeerstelling heeft gehouden. Uit deze telling is naar voren gekomen dat op werkdagen gemiddeld ongeveer 320 voertuigen per dag passeren met een snelheid die onder 30 km per uur ligt. Voor zover zich, gelet op deze snelheid, al een verkeersonveilige situatie zal voordoen, is niet aannemelijk dat deze niet door het treffen van verkeersmaatregelen kan worden weggenomen.
Gelet op het vooroverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010