ECLI:NL:RVS:2010:BN6991

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003023/4/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Wientjesvoort-Noord

Op 28 januari 2010 heeft de raad van de gemeente Bronckhorst het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Noord" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker op 26 maart 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 28 juli 2010 heeft de verzoeker de voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek op 30 augustus 2010 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker en de raad vertegenwoordigd door M. Jolink aanwezig waren. Ook de eigenaren van landgoed Wientjesvoort waren ter zitting aanwezig, bijgestaan door hun advocaat.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. Het bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van twee woonclusters en een gebouw met recreatieappartementen op gronden met de bestemmingen "Wonen" en "Recreatie". De verzoeker heeft aangevoerd dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid en dat er reeds bomen zijn gekapt voor de realisatie van het plan, wat onomkeerbare gevolgen kan hebben.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de vaststelling van het plan voldoende rekening is gehouden met het provinciaal beleid. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van de verzoeker te honoreren, omdat de belangen van de raad bij de realisatie van het plan zwaarder wegen dan de belangen van de verzoeker. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 september 2010.

Uitspraak

201003023/4/R2.
Datum uitspraak: 9 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker], de raad en [eigenaren] van landgoed Wientjesvoort, hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar [verzoeker], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door M. Jolink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voort zijn als partij gehoord [eigenaren], in de persoon van [eigenaar A] en bijgestaan door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede, en vergezeld door R. Engbers.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op een deel van de gronden van het landgoed Wientjesvoort. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in twee woonclusters van ieder drie woningen op de gronden met de bestemming "Wonen" ten noorden van de Mosselseweg en in een gebouw bestaande uit 35 recreatieappartementen met een bijbehorende bedrijfswoning op gronden met de bestemming "Recreatie" ten oosten van het landhuis.
2.3. Het verzoek richt zich tegen de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Recreatie". [verzoeker] beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Hij wijst daartoe op de omstandigheid dat voor de realisering van de woningen en de recreatieappartementen reeds bomen zijn gekapt.
2.3.1. [eigenaren] hebben ter zitting verklaard dat de bouwaanvraag thans wordt voorbereid en dat deze op korte termijn zal worden ingediend. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.4. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) zoals dat is verwoord in het streekplan. Daartoe stelt hij dat door de kap van bomen sprake is van verlies van bosareaal. Hij wijst er op dat dit in tegenstelling is tot hetgeen in de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2010 in zaak nr.
201003023/2/R2is vermeld.
2.4.1. In voornoemde uitspraak heeft de voorzitter het verzoek van de Stichting Gelderse Milieufederatie tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestreden besluit afgewezen. Hierin is onder meer geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de vaststelling van het plan voldoende rekening is gehouden met het provinciaal beleid. Voorts staat in deze uitspraak dat ten behoeve van de realisering van de woningen geen bomen hoeven te worden gekapt.
Ter zitting hebben de raad en [eigenaren] bevestigd dat in tegenstelling tot de ter zitting van 7 juli 2010 gedane mededeling recent bomen zijn gekapt. Zij waren in de veronderstelling dat geen bomen behoefden te worden gekapt, omdat aanvankelijk vrijstaande woningen op de aanwezige lege plekken in het bos waren voorzien. Omdat het plan zodanig is aangepast dat voorzien is in aaneengesloten woningen, is de situering van de woningen veranderd, aldus [eigenaren]. Na de zitting van 7 juli 2010 zijn de bouwvlakken uitgezet, waarna volgens hen pas duidelijk werd dat bomen gekapt moesten worden.
De voorzitter ziet hierin geen aanleiding om ten aanzien van de beroepsgrond over het provinciaal beleid tot een ander oordeel te komen dan in voornoemde uitspraak. Daarbij acht de voorzitter van belang dat uit de stukken, waaronder de plantoelichting en de Flora en fauna scan, is gebleken dat bij de totstandkoming van het plan is uitgegaan van de situatie dat bomen moeten worden gekapt. Deze omstandigheid is derhalve in de belangenafweging, waarbij het provinciaal beleid is betrokken, meegewogen.
2.5. [verzoeker] stelt dat de raad een verkeerd beeld heeft geschetst van de mogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan.
2.5.1. De voorzitter volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat de raad bij de belangenafweging van een onjuiste weergave van het voorheen geldende bestemmingsplan is uitgegaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Dat deze mogelijkheden niet zijn verwezenlijkt, laat onverlet dat het voorheen geldende bestemmingsplan hierin voorzag. De raad heeft de bedoelde mogelijkheden dan ook in redelijkheid bij zijn belangenafweging kunnen betrekken.
2.6. Voor zover het verzoek zich richt tegen de plantoelichting, overweegt de voorzitter dat deze toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch bindende deel van een bestemmingsplan, zodat daaraan geen bindende betekenis kan worden toegekend. In eventuele onjuistheden in de plantoelichting behoefde de raad geen aanleiding te zien het plan niet vast te stellen.
2.7. [verzoeker] vreest voor precedentwerking, nu het plan kamperen binnen de bestemming "Bos" niet uitsluit.
2.7.1. Naar het oordeel van de voorzitter past het gebruik van de gronden ten behoeve van kamperen, zoals de raad terecht heeft betoogd, niet binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming "Bos" uit artikel 4, eerste lid, van de planregels.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor precedentwerking niet behoeft te worden gevreesd, omdat het een unieke situatie binnen de gemeente Bronckhorst betreft met zeer ruime mogelijkheden voor recreatief gebruik. Een ontwikkeling als de onderhavige is volgens de raad elders in de gemeente niet denkbaar vanwege het ontbreken van een situatie met vergelijkbare planologische mogelijkheden. [verzoeker] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop heeft de raad er in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat sprake is van een uniek geval waarvan geen precedentwerking uitgaat.
2.8. [verzoeker] vreest voor schade in de omgeving van het plangebied als gevolg van de aanleg van de infrastructuur en de bouwwerkzaamheden. Daarnaast stelt hij overlast te zullen ondervinden van het toekomstige gebruik van het landgoed.
2.8.1. De voorzitter overweegt dat de werkzaamheden met betrekking tot de bouw en de aanleg van infrastructuur geen betrekking hebben op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
Voor zover [verzoeker] bedoelt dat het plan tot aantasting van de natuur van de aangrenzende percelen leidt, wordt overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de woningen en de recreatieappartementen tot een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de buiten het plangebied gelegen EHS zal leiden.
2.8.2. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd toegelicht dat hij met name door de verkeerstoename overlast verwacht te ondervinden. Hiertoe overweegt de voorzitter dat in de plantoelichting staat dat de verkeerscapaciteit van de wegen als gevolg van het plan niet nadelig wordt beïnvloed. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan een dusdanige toename van verkeer op de toegangswegen naar het landgoed tot gevolg zal hebben dat hij daarvan onevenredige overlast zal ondervinden. De raad heeft na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de realisering van het plan zijn gediend dan aan het belang van [verzoeker] bij behoud van de huidige situatie.
2.9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Sloten w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2010
458-586.