ECLI:NL:RVS:2010:BN7000

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001707/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C.W. Mouton
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning exploitatie horecabedrijf in Ridderkerk

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2010, waarin de rechtbank het beroep van [appellant sub 2] e.a. tegen het besluit van de burgemeester van Ridderkerk van 15 december 2008 gegrond verklaarde. De burgemeester had eerder vergunning verleend aan [appellant sub 1 A] voor de exploitatie van een horecabedrijf. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester ten onrechte had beslist op het bezwaar van [appellant sub 2] e.a. tegen de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 september 2010 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellant sub 2] e.a. tegen het besluit van 15 december 2008 gegrond had verklaard, omdat het besluit van 30 januari 2009, dat een nieuwe vergunning verleende, niet was ingetrokken of gewijzigd. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant sub 2] e.a. tegen het besluit van 15 december 2008 niet-ontvankelijk. Tevens werd het besluit van 29 juni 2010 van de burgemeester vernietigd, omdat het niet aan de bezwaren van [appellant sub 2] e.a. tegemoetkwam. De proceskosten werden niet toegewezen, maar het griffierecht werd terugbetaald aan de appellanten.

Uitspraak

201001707/1/H3.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2010 in zaak nr. 09/220 in het geding tussen:
[appellant sub 2] e.a.
en
de burgemeester van Ridderkerk.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 augustus 2008 en 12 november 2008 heeft de burgemeester aan [appellant sub 1 A] vergunning verleend voor de exploitatie van [horecabedrijf] aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 december 2008 heeft de burgemeester het door [appellant sub 2] e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft de burgemeester opnieuw aan [appellant sub 1 A] vergunning voor de exploitatie van het horecabedrijf verleend.
Bij besluit van 27 april 2009 heeft de burgemeester het door [appellant sub 2] e.a. daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] e.a. tegen het besluit van 15 december 2008 ingestelde beroep, dat de rechtbank heeft geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van 30 januari 2009 en 27 april 2009, gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de burgemeester met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het verzoek van [appellant sub 1 A] om vergunning voor de exploitatie van het horecabedrijf neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2010, en [appellant sub 2] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2010, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben het hoger beroep aangevuld bij brief van 16 maart 2010. [appellant sub 2] e.a. hebben het hoger beroep aangevuld bij brief van 15 maart 2010.
De burgemeester heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft de burgemeester, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, voor zover van belang, de bij besluit van 12 november 2008 verleende exploitatievergunning gehandhaafd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2010, waar [appellanten sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. K. van Geldorp-Bazuijnen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 2007 is het de exploitant van een horecabedrijf verboden dit te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid wordt de vergunning voor onbepaalde tijd verleend.
2.2. Volgens de bij besluit van 15 augustus 2008 verleende exploitatievergunning heeft het horecabedrijf een totale vloeroppervlakte van 90 m² en mag het horecabedrijf geopend zijn op:
donderdag van 17.00 uur tot 01.00 uur,
vrijdag van 17.00 uur tot 02.00 uur,
zaterdag van 14.00 uur tot 02.00 uur en
zondag van 14.00 uur tot 01.00 uur.
In deze vergunning is [appellant sub 1 A] als beheerder vermeld.
In de bij besluit van 12 november 2008 verleende exploitatievergunning is, naast [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B] als beheerder van het horecabedrijf vermeld.
Volgens de bij besluit van 30 januari 2009 verleende exploitatievergunning mag het horecabedrijf dagelijks geopend zijn van 07.00 uur tot 01.00 uur en op vrijdag- en zaterdagavond tot 02.00 uur en heeft het een totale vloeroppervlakte van 90 m².
2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat het besluit van 30 januari 2009, waarbij de burgemeester aan [appellant sub 1 A] opnieuw voor onbepaalde tijd vergunning heeft verleend voor het exploiteren van het horecabedrijf, een besluit is als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit alsmede tegen het besluit van 17 maart 2009 (lees: 27 april 2009) op het tegen dit besluit gemaakte bezwaar, aldus de rechtbank. Zij heeft geoordeeld dat, nu het beroep moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 januari 2009, de burgemeester ten onrechte op het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft beslist, zodat het besluit op bezwaar van 27 april 2009 dient te worden vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het besluit van 30 januari 2009 vernietigd.
2.4. De Afdeling stelt ambtshalve vast dat het besluit van 30 januari 2009 is genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van [appellant sub 1 A] om vergunning voor het exploiteren van het horecabedrijf. Nu dit besluit derhalve geen wijziging of intrekking van het besluit op bezwaar van 15 december 2008, als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, behelst, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het beroep van [appellant sub 2] e.a. tegen het besluit van 15 december 2008 met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet worden geacht mede tegen het besluit van 30 januari 2009 te zijn gericht. Zij heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester niet op het tegen dat besluit gemaakte bezwaar mocht beslissen en de besluiten van 27 april 2009 en 30 januari 2009 ten onrechte vernietigd.
In het besluit van 27 april 2009 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellant sub 2] e.a. tegen het besluit van 30 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend en niet was gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. Tegen dit besluit op bezwaar zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit en het besluit van 30 januari 2009 in rechte onaantastbaar zijn geworden.
Vaststaat dat de exploitatievergunning die aan [appellant sub 1 A] bij besluit van 30 januari 2009 is verleend een consolidatie is van het te gebruiken vloeroppervlakte en voorts een verruiming inhoudt van de openingstijden die met de besluiten van 15 augustus 2008 en 12 november 2008 zijn toegestaan.
Onder deze omstandigheden hadden [appellant sub 2] e.a. ten tijde van de aangevallen uitspraak, nu voorts niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende schade, geen belang meer bij de beoordeling van het tegen het besluit op bezwaar van 15 december 2008 ingestelde beroep, nu daarmee niet kon worden bereikt dat de exploitatie van het horecabedrijf op grond van de bij het besluit van 30 januari 2009 verleende vergunning niet mocht worden voortgezet. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep van [appellant sub 2] e.a. tegen het besluit van 15 december 2008 ten onrechte gegrond verklaard.
2.5. De hoger beroepen van [appellanten sub 1] en van [appellant sub 2] e.a. zijn reeds hierom gegrond. Hetgeen zij in de hoger beroepschriften hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal der Afdeling het tegen het besluit van 15 december 2008 ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft de burgemeester, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant sub 2] e.a. gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan hun bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant sub 2] e.a., gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan dat besluit de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. In deze situatie bestaat geen aanleiding te gelasten dat het door [appellant sub 2] e.a. en [appellanten sub 1] in hoger beroep betaalde griffierecht door de burgemeester wordt vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat -- naar analogie van artikel 52, vijfde lid - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2010 in zaak nr. 09/220;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 29 juni 2010, kenmerk RU10/05075, gegrond;
V. vernietigt dat besluit;
VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan appellanten het door hen betaalde griffierecht, ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) voor [appellanten sub 1] en € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Claessens w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010
312-598.