201002375/1/H3.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 januari 2010 in zaak nr. 08/3507 in het geding tussen:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 21 mei 2008 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om afgifte van twee EG-certificaten ten behoeve van het verhandelen van twee specimens van de soort Cacatua sulphurea (kleine geelkuifkaketoe) afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2010, verzonden op 3 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Harteveld-van den Bosch, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1 van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de Basisverordening) heeft deze verordening ten doel, in het wild levende dier- en plantensoorten te beschermen en in stand te houden door de controle op het desbetreffende handelsverkeer overeenkomstig de in de volgende artikelen vastgestelde bepalingen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is de aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, verboden.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder d, kan in overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora per geval ontheffing van de in het eerste lid genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de lidstaat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens in gevangenschap geboren en gefokte specimens zijn van een diersoort of kunstmatig gekweekte specimens van een plantensoort of een deel van zo'n dier of zo'n plant zijn of daaruit zijn verkregen.
De soort Cacatua sulphurea is opgenomen in Bijlage A, behorende bij de Basisverordening.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de Uitvoeringsverordening) wordt voor de toepassing van deze verordening, naast de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 338/97 verstaan onder "nakomelingen van de tweede generatie (F2)" en "nakomelingen van latere generaties (F3, F4, enzovoort)": specimens die in een gecontroleerd milieu zijn geteeld uit ouders die zelf in een gecontroleerd milieu zijn geteeld, te onderscheiden van specimens die in een gecontroleerd milieu zijn geteeld uit ouders waarvan er ten minste één in het wild werd verwekt of aan de vrije natuur werd onttrokken (specimens van nakomelingen van de eerste generatie (F1).
Ingevolge artikel 48, eerste lid, aanhef en onder c, wordt in een certificaat voor de in artikel 8, derde lid, van de Basisverordening genoemde doeleinden bevestigd dat de betrokken specimens van een in bijlage A bij die verordening opgenomen soort is vrijgesteld van één of meer verbodsbepalingen van artikel 8, eerste lid, van die verordening, omdat het in gevangenschap geboren en gefokte dieren of delen daarvan of afgeleide producten daarvan betreft.
Ingevolge artikel 54 wordt onverminderd het bepaalde in artikel 55 een specimen van een diersoort uitsluitend beschouwd als zijnde in gevangenschap geboren en gefokt indien ten genoegen van een bevoegde administratieve instantie, welke overleg pleegt met een bevoegde wetenschappelijke autoriteit van de betrokken lidstaat, is aangetoond dat aan de volgende vereisten is voldaan:
1. het betreft een nakomeling of een afgeleid product van een nakomeling, die in een gecontroleerd milieu is geboren of anderszins op één van de volgende wijzen is geteeld:
a) als gevolg van de paring of een andere vorm van gametenoverdracht tussen ouderdieren in een gecontroleerd milieu, in het geval van geslachtelijke voortplanting;
b) uit ouderdieren die zich bij het begin van de ontwikkeling van de nakomeling in een gecontroleerd milieu bevonden, in het geval van ongeslachtelijke voortplanting;
2. het fokdierenbestand is in overeenstemming met de op het moment van verwerving daarop toepasselijke wettelijke bepalingen op een zodanige wijze gevormd dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade heeft ondervonden;
3. het fokdierenbestand wordt zonder toevoeging van aan de natuur onttrokken specimens in stand gehouden, afgezien van de occasionele aanvulling met dieren, eieren of gameten in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen en op een zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade ondervindt, en zulks uitsluitend voor één of meer van de volgende doeleinden:
a) om schadelijke inteelt te voorkomen of te matigen, waarbij de omvang van de aanvulling door de behoefte aan nieuw genetisch materiaal wordt bepaald;
b) teneinde een bestemming te geven aan verbeurdverklaarde dieren, overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97;
c) in uitzonderlijke gevallen, om zich daarvan als fokdieren te bedienen;
4. het fokdierenbestand heeft zelf in een gecontroleerd milieu nakomelingen van de tweede of een latere generatie opgeleverd (F2, F3 enzovoort), dan wel wordt beheerd op een wijze waarvan is aangetoond dat daarbij de productie van nakomelingen van de tweede generatie in een gecontroleerd milieu is gewaarborgd.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, wordt de ontheffing voor de in artikel 8, derde lid, aanhef en onder d, van Basisverordening bedoelde specimens slechts verleend indien de aanvrager ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie, welke overleg pleegt met een bevoegde wetenschappelijke autoriteit, aantoont dat aan de voorwaarden van artikel 48 van de onderhavige verordening is voldaan en dat de betrokken specimens overeenkomstig de artikelen 54, 55 en 56 van de onderhavige verordening in gevangenschap zijn geboren en gefokt of kunstmatig zijn gekweekt.
2.2. In het besluit op bezwaar heeft de minister overwogen dat de aanvraag om afgifte van twee EG-certificaten ten behoeve van twee kleine geelkuifkaketoes terecht is afgewezen, omdat [appellant] de legale status van de twee kleine geelkuifkaketoes niet heeft aangetoond. Tijdens een controle door de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) is geconstateerd dat [appellant] geen sluitende registratie heeft bijhouden met betrekking tot de ouderdieren en de nakweek, dat de ouderdieren zonder EG-certificaat in september 2007 zijn verkocht op een dierenmarkt in België en dat de pootringen van de twee kleine geelkuifkaketoes niet voldoen aan de voorwaarden, gesteld in de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens, aldus de minister.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de twee kleine geelkuifkaketoes in gevangenschap zijn geboren en gefokt. De twee kleine geelkuifkaketoes zijn geboren in gevangenschap uit een moeder van eigen kweek voorzien van een legale chip met nummer 977204364306 en een vader, gekocht op een vogelmarkt in Mol te België, voorzien van een legale pootring met nummer NB903JAN11.
2.3.1. Volgens het rapport van bevindingen van 13 mei 2008 van de AID (hierna: het rapport), dat de minister aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag heeft gelegd, heeft [appellant] verklaard dat voor de vogel, die volgens hem de moeder is van de twee kleine geelkuifkaketoes, geen EG-certificaat is verleend en dat alleen het chipnummer bekend is. De vogel, die volgens [appellant] de vader is van de twee kleine geelkuifkaketoes, is zonder EG-certificaat in België gekocht en van deze vogel is slechts een pootringnummer bekend. Verder heeft [appellant] volgens het rapport verklaard dat hij deze vogels omstreeks september 2007 in België op de vogelmarkt heeft verkocht. [appellant] heeft geen sluitende administratie bijgehouden van het ouderpaar en de nakweek, aldus het rapport. [appellant] heeft de juistheid van de inhoud van het rapport van de AID niet betwist.
De rechtbank heeft, gelet hierop dan ook met juistheid geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de twee kleine geelkuifkaketoes, ten behoeve waarvan [appellant] de afgifte van EG-certificaten heeft verzocht, in gevangenschap zijn geboren en gefokt, in de zin van artikel 59 van de Uitvoeringsverordening, gelezen in samenhang met artikel 54 van de Uitvoeringsverordening. Met de enkele stelling van [appellant] dat de twee kleine geelkuifkaketoes in gevangenschap zijn geboren uit het door hem gestelde ouderpaar dat eveneens in gevangenschap is geboren, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de in artikel 54 van de Uitvoeringsverordening neergelegde vereisten. Dat [appellant] wel beschikt over de chipgegevens en de pootringgegevens van het vermeende ouderpaar leidt evenmin tot een ander oordeel omdat, zoals de minister ter zitting heeft verklaard, niet meer valt vast te stellen of de twee kleine geelkuifkaketoes uit dat ouderpaar zijn geboren. Het vermeende ouderpaar is namelijk niet meer in het bezit van [appellant].
2.4. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank het gedane beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Hij heeft informatie opgevraagd bij het Bureau Cites en hem is meegedeeld dat hij een EG-certificaat kon verkrijgen ten behoeve van vogels geboren na 1 januari 2005 en die zijn voorzien van een pootring en in gevangenschap zijn geboren uit ouders die eveneens zijn voorzien van een chip of een pootring.
[appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij niet van de steeds veranderende regelgeving op de hoogte was.
2.4.1. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het door [appellant] gedane beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat niet is gebleken dat namens een daartoe bevoegd orgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij [appellant] de gerechtvaardigde verwachting hebben kunnen wekken dat in weerwil van de bezwaren tegen de afgifte van de verzochte EG-certificaten, deze zouden worden afgegeven.
De rechtbank heeft voorts de omstandigheid dat [appellant] te goeder trouw heeft gehandeld, terecht niet relevant geacht bij de beoordeling van het bij haar bestreden besluit. Deze omstandigheid leidt derhalve niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog van [appellant] dat van hem niet kan worden verwacht dat hij van de steeds veranderende wet- en regelgeving op de hoogte is, leidt evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Van [appellant] mag als fokker worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de op dat gebied geldende wet- en regelgeving.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010