ECLI:NL:RVS:2010:BN7014

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002205/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor kuilvoeropslag in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2010, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 juni 2008 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het veranderen van de kuilvoeropslag op een perceel in [plaats]. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 19 maart 2009 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de vrijstelling gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid vrijstelling kon verlenen, wat [appellant] betwistte in hoger beroep. Hij stelde dat het college ten onrechte het bedrijfsbelang van de [maatschap] zwaarder liet wegen dan zijn eigen belangen, zoals het behoud van uitzicht en privacy. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 september 2010 behandeld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet ongemotiveerd van het advies van de commissie bezwaarschriften was afgeweken en dat de belangen van [appellant] niet zwaarder wogen dan die van de [maatschap]. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201002205/1/H1.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2010 in zaak nr. 09/410 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het college aan de [maatschap] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van de kuilvoeropslag op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van de motivering en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2010 en bij brief van 2 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2010, waar het college, vertegenwoordigd door M.G.J. Lubberink, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het buiten het bouwperceel plaatsen van betonnen platen tegen de bestaande aarden wallen in de kuilen die op de bij de aanvraag behorende situatietekening zijn aangeduid als nummer 1 tot en met 4 en in het toevoegen van sleufsilowanden en u-keerwanden met kopelement aan de kuilen genummerd 5 en 6.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Eibergen" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder 2, mogen op gronden gelegen buiten het bouwperceel geen sleufsilo's worden opgericht.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, aanhef en onder b, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor de bouw van sleufsilo's buiten het bouwperceel, waarbij een maximale hoogte van 2 m dient te worden aangehouden.
2.3. Het bouwplan is in strijd met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder 2 van de planvoorschriften. Nu de sleufsilo's een hoogte hebben van minder dan 2 m, heeft het college bij het besluit van 9 juni 2008 vrijstelling verleend krachtens artikel 6, vierde lid, aanhef en onder b van de planvoorschriften.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan voor de sleufsilo's heeft kunnen verlenen. Zijns inziens is het college ongemotiveerd afgeweken van het advies van de commissie bezwaarschriften. Voorts heeft het college ten onrechte het bedrijfsbelang van de [maatschap] zwaarder laten wegen dan zijn belang, dat bestaat uit het behoud van uitzicht en privacy.
2.4.1. In zijn besluit van 19 maart 2009 heeft het college met inachtneming van het advies van de commissie bezwaarschriften de bij besluit van 9 juni 2008 verleende vrijstelling alsnog van een motivering voorzien. Het college is dus niet afgeweken van het advies van de commissie bezwaarschriften.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat door het bouwplan het uitzicht en de privacy van [appellant] zodanig worden belemmerd dat dit voor het college aanleiding diende te zijn zijn belang zwaarder te laten wegen dan het bedrijfsbelang van de [maatschap] bij het realiseren van het bouwplan, en vrijstelling van het bestemmingsplan te weigeren. Het college mocht rekening houden met de omstandigheid dat ter plaatse reeds een kuilvoeropslag aanwezig was en dat deze in overeenstemming is met de milieuwetgeving.
De omstandigheid dat [appellant] na de hoorzitting niet in de gelegenheid is gesteld een toelichting te geven op zijn belangen, betekent niet dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de af te wegen belangen. [appellant] is in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, doch hij heeft van deze gelegenheid bewust geen gebruik gemaakt. Het college behoefde [appellant] niet buiten de hoorzitting om de mogelijkheid te bieden zijn belangen nader toe te lichten.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010
17-619.