ECLI:NL:RVS:2010:BN7016

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002153/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor inrijpoort op perceel in Apeldoorn

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn op 20 maart 2007 geweigerd om aan [appellant] een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een inrijpoort op zijn perceel. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 2 juli 2007. De rechtbank Zutphen heeft op 3 februari 2010 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 3 maart 2010 is ingediend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 september 2010. Tijdens deze zitting waren zowel [appellant], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.J.M. Kobossen, als het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde en J.J. Toorn, aanwezig. De Raad heeft de relevante wetgeving en het bestemmingsplan 'Stuwwalrand Parkzone Zuid' in overweging genomen. Het bestemmingsplan staat geen bouwwerken toe binnen een afstand van 15 meter van de weg, en de inrijpoort zou op een afstand van 12 meter van de weg komen te liggen.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de inrijpoort niet voldoet aan de voorwaarden voor bouwvergunningsvrij bouwen, zoals vastgelegd in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). De inrijpoort is licht-bouwvergunningplichtig en de welstandsadviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zijn op goede gronden aan het besluit van het college ten grondslag gelegd. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201002153/1/H1.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) van 3 februari 2010 in zaak nr. 07/1085 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college geweigerd [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een inrijpoort op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde en J.J. Toorn, werkzaam bij gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de wet aangemerkt het bouwen van een erf- of perceelafscheiding, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1o niet hoger dan 1 m, of
2o niet hoger dan 2 m en gebouwd
a) op een erf of perceel waarop reeds een gebouw staat,
b) meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn, en
c) meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Bblb is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid" rust op het perceel de bestemming 'woondoeleinden'.
Ingevolge artikel 4.2 van de planvoorschriften mogen nieuw op te richten gebouwen niet worden opgericht binnen een afstand van 15 meter, loodrecht gemeten vanuit de as van de weg.
2.3. De inrijpoort ligt op een afstand van circa 12 m loodrecht gemeten vanuit de as van de weg. De inrijpoort ligt derhalve niet op 1 m achter de voorgevelrooilijn, maar op 3 m vóór de voorgevelrooilijn.
2.4. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat de inrijpoort, gelet op artikel 2, aanhef en onder e, van het Bblb, geen bouwvergunningsvrij bouwwerk is.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van het Bblb is het bouwwerk licht-bouwvergunningplichtig.
2.5. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid onderdeel a, van de Woningwet.
In artikel 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet is bepaald dat de gemeenteraad een welstandsnota vaststelt, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in verbinding met artikel 44, derde lid, van de Woningwet moet de lichte vergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid onderdeel a, van de Woningwet, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.6. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college de welstandsadviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de commissie) van 21 maart 2005 en van 14 maart 2007 aan het besluit van 2 juli 2007 ten grondslag heeft mogen leggen.
De commissie is in haar advies van 21 maart 2005 tot de conclusie gekomen dat het realiseren van de inrijpoort (destijds met een hoogte van 2.30 m) niet past bij het agrarische en open karakter van de omgeving, waarbij de erfafscheidingen overwegend laag zijn en een pretentieloos en terughoudend karakter kennen. In relatie hiermee wordt de voorgestelde inrijpoort als te opvallend en afwerend door de commissie beoordeeld. In dit kader heeft de commissie gewezen op de aanzienlijke hoogte en de lichte kleurstelling van de inrijpoort, alsmede de toogvorm van de deuren waardoor deze poort beter in een villawijk past dan in een agrarische omgeving. De commissie adviseerde om het bouwplan meer op de omgeving af te stemmen, bijvoorbeeld door de hoogte te beperken tot maximaal 1.20 m, geen toogvormen toe te passen en uit te gaan van een donkere, ingehouden kleurstelling.
Anders dan [appellant] heeft gesteld heeft de commissie in haar advies van 14 maart 2007 voor haar oordeel naar haar advies van 21 maart 2005, gezien de inhoud daarvan, kunnen verwijzen, omdat in het onderhavige plan slechts de hoogte van de inrijpoort is gewijzigd van 2.30 m in 1.80 m.
[appellant] heeft geen tegenadvies van een ander deskundig te achten persoon of instantie overgelegd en heeft de inhoud van de adviezen ook overigens niet bestreden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010
202.