ECLI:NL:RVS:2010:BN7018

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002148/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestuursdwang en bouwvergunning leilindeconstructie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn ongegrond werd verklaard. Het college had op 29 januari 2008 bestuursdwang gelast om de leilindeconstructie op het perceel van [appellant] te verwijderen. Dit besluit volgde op de intrekking van de bouwvergunning voor de leilindeconstructie op 13 juni 2007, omdat deze zonder vergunning was opgericht. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat er geen sprake was van schending van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot de inzage van stukken. Het hoger beroep van [appellant] werd behandeld op 3 september 2010, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie van de leilindeconstructie bestond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college handhavend mocht optreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201002148/1/H1.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) van 3 februari 2010 in zaak nr. 08/745 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de gerealiseerde viersteunpilaren en dwarsligger (hierna: de leilindeconstructie) op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 8 mei 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde en J.J. Toorn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
Ingevolge artikel 7:4, derde lid, van de Awb, voor zover thans van belang, wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage liggen.
2.2. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat geen sprake is van schending van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb. Hetgeen [appellant] in dit verband nog naar voren heeft gebracht biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
2.4. Bij besluit van 13 juni 2007 heeft het college de aan [appellant] verleende bouwvergunning voor zover die betrekking heeft op het realiseren van de leilindeconstructie op het perceel [locatie] te [plaats] op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet ingetrokken. De leilindeconstructie moet dientengevolge worden geacht zonder bouwvergunning te zijn opgericht. Het college kon daarom ten aanzien van de leilindeconstructie handhavend optreden.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van de aanschrijving had behoren af te zien. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat zij het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 oktober 2007, waarbij het college zijn besluit tot intrekking van de bouwvergunning voor de leilindeconstructie heeft gehandhaafd, bij uitspraak van 3 februari 2010 in zaak nr. 07/1828 ongegrond heeft verklaard. Het daartegen door [appellant] ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling bij uitspraak van heden ongegrond verklaard.
2.7. De voorgedragen beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010
202.