200906271/1/R3.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en andere, alle gevestigd te [plaats], gemeente Haaren,
appellanten,
de raad van de gemeente Haaren,
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en andere hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2010, waar [appellante] en andere, vertegenwoordigd door mr. A.M. Bakker en mr. A.A. Freriks, advocaten te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door L. Verduijn en S. Bosch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan heeft betrekking op gronden van [appellante] en andere en voorziet onder meer in een bedrijfsbestemming ten behoeve van de bedrijvigheid van [appellante] en andere, die bestaat uit grond- en sloopwerken, wegenbouw, bodemsanering, transport, opslag en verkoop. Voorts voorziet het plan onder meer in landschappelijke inpassing van het bedrijf en in natuurcompensatie voor verlies van agrarisch grondgebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering van [appellante] en andere.
2.2. Het beroep van [appellante] en andere, voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" waaraan niet de aanduiding 'bouwvlak' is toegekend en tegen de in het plan opgenomen ontheffingsmogelijkheid voor uitbreiding ten behoeve van de bedrijvigheid van [appellante] en andere, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
[appellante] en andere hebben in dit verband aangevoerd dat hen van gemeentelijke zijde is medegedeeld dat zij hun zienswijze naar voren dienden te brengen in het kader van het "Bestemmingsplan buitengebied", waarin het voorliggende plan zou worden opgenomen. De raad heeft ter zitting gesteld dat weliswaar aanvankelijk het voornemen bestond om het plan op te nemen in het "Bestemmingsplan buitengebied", maar dat hij niet bekend is met een gemeentelijk advies aan [appellante] en andere om hun zienswijze niet in het kader van het voorliggende plan naar voren te brengen. Het is in de gemeente ook niet gebruikelijk om te adviseren geen zienswijze omtrent een plan naar voren te brengen, aldus de raad. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellante] en andere niet aannemelijk gemaakt dat hen van gemeentelijke zijde is voorgehouden dat zij hun zienswijze naar voren dienden te brengen in het kader van het "Bestemmingsplan buitengebied" en niet in het kader van het voorliggende plan. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat [appellante] en andere redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze omtrent het plan naar voren hebben gebracht.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. [appellante] en andere betogen dat een deel van de plandelen met de bestemmingen "Natuur" en "Agrarisch met waarden" in strijd met de over natuurcompensatie gemaakte afspraken van bestemming is gewijzigd ten opzichte van de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemmingen "Groen" en "Agrarisch". Als gevolg hiervan worden zij beperkt in hun bedrijfsvoering, terwijl met de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemmingen ook de beoogde landschappelijke inpassing en compensatie kunnen worden bereikt, zo voeren [appellante] en andere aan. Voorts voeren zij aan dat het plan rechtsonzeker is, nu op de plankaart plandelen staan weergegeven met de bestemming "Agrarisch met waarden", terwijl in de planregels slechts sprake is van een bestemming "Agrarisch met waarden-Landschapswaarden 2". Voorts bevat het plan volgens [appellante] en andere ten onrechte een aanlegvergunningenstelsel.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Natuur" om het bedrijf van [appellante] en andere het meest passend is om de beoogde landschappelijke inpassing van het bedrijf te waarborgen en dat met de ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan vastgestelde wijzigingen beter wordt aangesloten bij de voor het buitengebied geldende bestemmingen.
2.5. Wat betreft de door [appellante] en andere gestelde tegenstrijdigheid in het plan overweegt de Afdeling dat, nu het plan slechts voorziet in één agrarische bestemming, voldoende duidelijk is dat de planregels voor de bestemming "Agrarisch met waarden-Landschapswaarden 2" gelden voor plandelen die op de plankaart zijn bestemd als "Agrarisch met waarden".
2.6. Niet is gebleken van een bevoegd gedane toezegging dat aan de plandelen met de bestemmingen "Natuur" en "Agrarisch met waarden", voor zover door [appellante] en andere bestreden, de bestemmingen "Groen" en "Agrarisch" zou worden toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het in dit verband door [appellante] en andere genoemde Natuurcompensatieplan de voorziene inrichting van het plangebied is uitgewerkt, maar dat daarin niet staat vermeld welke bestemmingen aan gronden in het plangebied zullen worden toegekend. De in het plan toegekende bestemmingen "Natuur" en "Agrarisch met waarden" maken de voorziene inrichting van het gebied zoals weergegeven op de kaart bij het Natuurcompensatieplan mogelijk. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij zijn besluit tot vaststelling van het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
2.7. Artikel 3.4.1. van de planregels voorziet in een verbod om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) diverse werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassenleefgebied’.
2.7.1. Anders dan [appellante] en andere veronderstellen, is in het plan voor de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" geen aanlegvergunningplicht opgenomen, nu de in 2.7. opgenomen aanlegvergunningplicht geldt ter plaatse van gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassenleefgebied’, terwijl in het plan aan de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" geen verdere aanduiding is toegekend. In zoverre mist het beroep feitelijke grondslag.
Voor het overige hebben [appellante] en andere niet gemotiveerd waarom wijziging van de bestemming "Agrarisch" in "Agrarisch met waarden" beperkingen met zich brengt voor de agrarische bedrijvigheid op de desbetreffende gronden.
2.8. Voor zover het beroep van [appellante] en andere zich richt tegen wijziging van de bestemming "Groen" in "Natuur" kan de Afdeling [appellante] en andere niet volgen in hun stelling dat hun bedrijfsvoering daardoor wordt beperkt, nu ook de in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen bestemming "Groen" niet voorzag in bedrijfsmatig gebruik van deze gronden. Mede gelet op deze omstandigheid hebben [appellante] en andere niet aannemelijk gemaakt dat hun belangen onevenredig worden geschaad door het aanlegvergunningenstelsel dat in het plan is opgenomen voor gronden met de bestemming "Natuur".
Hetgeen [appellante] en andere hebben aangevoerd geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Natuur" past bij de beoogde landschappelijke inpassing van het bedrijf.
2.9. In hetgeen [appellante] en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" waaraan niet de aanduiding 'bouwvlak' is toegekend en tegen de in het plan opgenomen ontheffingsmogelijkheid voor uitbreiding ten behoeve van de bedrijvigheid van [appellante] en andere;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van Staat.
w.g. Wiebenga w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010