201001913/1/H1.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [appellant], vertegenwoordigd door [belanghebbende] te Kampen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 januari 2010 in zaak nr. 09/356 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Terschelling.
Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 23 december 2008 heeft het college het door de Erven [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2010, verzonden op 15 januari 2010, heeft de rechtbank het door de Erven [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Erven [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Ervan [appellant] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2010, waar de Erven [appellant], vertegenwoordigd door [belanghebbende] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H.T. Smit, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Tweede correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied (Polder)" rusten op het perceel de bestemmingen "Eengezinshuizen Klasse B" en "Cultuurgrond".
2.2. Het te realiseren bijgebouw zal als garage/berging worden gebruikt en heeft een oppervlakte van 60 m2. Ongeveer twee derde van deze oppervlakte is gelegen op gronden met de bestemming "Eengezinshuizen Klasse B" en ongeveer een derde op gronden met de bestemming "Cultuurgrond". De Erven [appellant] zijn eigenaar van de zomerhuizen de [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats]. [locatie 2] ligt op ongeveer 60 m afstand van het bijgebouw, [locatie 3] ligt iets verderop.
2.3. Ingevolge artikel 5, lid A, aanhef en onder 1, mogen de op de kaart voor de bestemming "Cultuurgrond" bestemde gronden uitsluitend worden gebruikt als landbouwgrond en/of als (volks-)tuin of erf, met de daarbij behorende dagrecreatieve voorzieningen, zulks met inachtneming van de in deze gronden voorkomende historische- en landschappelijke waarden, welke nader uitgewerkt zijn in bijlage 1 van de planvoorschriften, met dien verstande dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 5, lid Ab, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van lid A.1 ten aanzien van de toelaatbaarheid van gebouwen en toestaan dat ten behoeve van een hoofdgebouw binnen een aangrenzend bestemmingsonderdeel "Eengezinshuizen Klasse B" bijgebouwen worden gebouwd, mits: 1. de bepalingen van artikel 12 leden A.3, B.1, B.2 en F.2.b overeenkomstig worden toegepast; 2. de op de kaart aangegeven structurele bebouwingsgrens niet wordt overschreden; 3. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bewoningssituatie van het omringende gebied, en 5. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en historische waarden, welke nader zijn uitgewerkt in bijlage 1 bij de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 12, lid A, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften mogen de op de kaart voor de bestemming "Eengezinshuizen Klasse B" uitsluitend worden gebruikt voor wonen, dan wel wonen in combinatie met verblijfsrecreatie, alsmede voor zover voorzien van de aanduiding "bestaande voorzieningen en bedrijven toegestaan", tevens voor bestaande voorzieningen en bedrijven, met dien verstande dat bij ieder hoofdgebouw ten behoeve van het wonen twee bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits: a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 30 m2 zal bedragen; b de goot- of boeihoogte van de bijgebouwen niet meer dan 3,00 m zal bedragen; c. de dakhelling van de bijgebouwen ten hoogste 60o zal bedragen.
Ingevolge artikel 12, lid B.1, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van artikel A.3.a, en toestaan dat de in dat lid genoemde maximale oppervlakte wordt vergroot tot 60 m2, mits deze vergroting dient ten behoeve van een functie die niet strijdig is met de woonfunctie, hetzij verblijfsrecreatieve functie van het hoofdgebouw.
2.4. Het bouwplan is in strijd met artikel 5, lid A, aanhef en onder 1, en met artikel 12, lid A, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften. Teneinde realisering ervan niettemin mogelijk te kunnen maken, heeft het college bij het besluit van 29 augustus 2007 vrijstelling verleend krachtens artikel 5, lid Ab artikel 12, lid B.1. van de planvoorschriften.
2.5. De Erven [appellant] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college vrijstelling van het bestemmingsplan kon verlenen, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 5, lid Ab en in artikel 12, lid B.1 van de planvoorschriften worden gesteld aan vrijstelling van de planvoorschriften. Zij voeren aan dat realisering van het bouwplan een onevenredige invloed heeft op het landschap rondom Kaart, en dat de vergroting van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel dient ten behoeve van een functie die strijdig is met de woonfunctie van het hoofdgebouw. Ook is er geen noodzaak het bijgebouw - deels - op de bestemming "Cultuurgrond" te realiseren.
2.5.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat het bijgebouw zal worden gebruikt voor een functie die strijdig is met de woonfunctie van het hoofdgebouw. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college gebruik kon maken van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen van artikel 12, lid A, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften. Het betoog faalt.
2.5.2. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat met realisering van het bouwplan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden in het gebied, zoals die zijn uitgewerkt in Bijlage 1 bij het bestemmingsplan. Het mocht daarbij betekenis toekennen aan het advies van de welstandscommissie, die heeft geadviseerd het bijgebouw te situeren in de nabijheid van een reeds aanwezig bijgebouw op het naburige perceel, zodat de aanwezigheid ervan zo weinig mogelijk als een verstoring van de omgeving zou worden ervaren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan bebouwing ten behoeve van een hoofdgebouw binnen een aangrenzend bestemmingsonderdeel "Eengezinshuizen Klasse B" mogelijk maakt en de bebouwing op de gronden met de bestemming "Cultuurgrond" van betrekkelijk geringe omvang is.
Nu evenmin is gebleken dat niet wordt voldaan aan de overige voorwaarden die artikel 5, lid Ab, stelt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college gebruik kon maken van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen van artikel 5, lid A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften.
2.5.3. Dat door het rooien van op het perceel aanwezige fruitbomen het bijgebouw in zijn geheel op de bestemming "Eengezinshuizen Klasse B" zou kunnen worden gerealiseerd, maakt niet dat het college geen gebruik zou mogen maken van zijn vrijstellingsbevoegdheid. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient het college te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is niet gebleken.
Het feit dat de Erven [appellant] een beroep bij de Afdeling hebben ingesteld tegen het bestemmingsplan "Buitengebied" dat door de raad van de gemeente Terschelling bij besluit van 10 juni 2008 is vastgesteld, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu het geldende bestemmingsplan de verleende vrijstellingen mogelijk maakt.
2.5.4. Het door de Erven [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank terecht niet gehonoreerd, nu de situatie van het bijgebouw op het perceel [locatie 4] te [plaats], waarnaar zij verwijzen, op diverse punten afwijkt van de thans aan de orde zijnde situatie.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010