200909031/1/R2.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 8 oktober 2009, gecorrigeerd op 13 oktober 2009, kenmerk 2009-016202, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem bij besluit van 18 augustus 2009 vastgestelde uitwerkingsplan "Eerste uitwerkingsplan (Het Oosten) van het bestemmingsplan Wijnbergen Woongebied".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 december 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. K. de Meulder, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels en G. Venema, beiden werkzaam bij de gemeente, en de Ontwikkelingscombinatie Wijnbergen Oost cv, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de realisatie van een gedeelte van een nieuwe woonwijk op de gronden ten westen van het bebouwingslint Wijnbergen in Doetinchem. Het plangebied wordt begrensd door de Wijnbergseweg en de Doetinchemseweg, de Oude Doetinchemseweg en de Torontoweg.
2.3. Het beroep van [appellanten], allen wonend aan de Doetinchemseweg, richt zich tegen het plan in zijn geheel. [appellanten] betogen dat het plan in strijd is met het bestemmingsplan "Wijnbergen Woongebied" (hierna: het bestemmingsplan) en de toelichting op dat plan. In dit verband voeren zij aan dat op de plankaart van het uitwerkingsplan, op het stuk grond tussen de percelen [locaties], ten onrechte geen ecologische verbindingszone of groenstructuur is opgenomen. Ook wijkt de locatie van de in het uitwerkingsplan opgenomen ontsluiting - die is voorzien op het hiervoor bedoelde stuk grond - ten onrechte af van de locatie van de ontsluiting op de plankaart bij het bestemmingsplan, zo stellen zij.
[appellanten] betogen voorts dat de in het uitwerkingsplan voorziene woonwijk leidt tot een onacceptabele toename van het verkeer op de Doetinchemseweg.
2.3.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. Voorts heeft het college van gedeputeerde staten ingestemd met de beoordeling van het college van burgemeester en wethouders van de ingediende zienswijzen. Het college van gedeputeerde staten heeft het uitwerkingsplan vervolgens goedgekeurd.
2.3.2. In het uitwerkingsplan zijn de gronden tussen de percelen [locaties] voorzien van de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "wandelroute". Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang, zijn deze gronden bestemd voor verkeer, verblijf, verhardingen, en een wandelroute ter plaatse van de aanduiding "wandelroute".
Op de plankaart bij het bestemmingsplan zijn de desbetreffende gronden, voor zover hier van belang, voorzien van de bestemming "Uit te werken woondoeleinden (UW)" en van de aanduiding "ontsluitingspunt (indicatief)".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, zijn de voor "Uit te werken woondoeleinden (UW)" bestemde gronden onder meer bestemd voor wegen, paden, parkeervoorzieningen en bruggen. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de hiervoor bedoelde planvoorschriften, voor zover hier van belang, dient realisering van de in lid 1 genoemde doeleinden te geschieden met inachtneming van het bepaalde in de Beschrijving in hoofdlijnen in artikel 1. In de Beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan staat onder meer dat het plangebied aan de oostzijde via de Doetinchemseweg en Wijnbergseweg zal worden ontsloten. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het uitwerkingsplan voorziene ontsluitingsweg niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Deze voorschriften sluiten immers niet uit dat op de desbetreffende gronden wegen mogen worden gerealiseerd.
In tegenstelling tot hetgeen [appellanten] betogen, zijn de desbetreffende gronden op de plankaart van het bestemmingsplan niet voorzien van de aanduiding "ecologische verbindingszone". Weliswaar geeft de kaart waar [appellanten] zich ter zitting op hebben beroepen wel aan dat die gronden onderdeel uitmaken van de groenstructuur in het plangebied, maar nu deze kaart onderdeel uitmaakt van de plantoelichting bij het bestemmingsplan kan daaraan geen bindende betekenis toekomen. Ter zitting is overigens door het college van burgemeester en wethouders gesteld dat langs de voorziene ontsluitingsweg bomen zullen worden geplant.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het uitwerkingsplan op dit punt voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan.
2.3.2.1. Met betrekking tot het bezwaar over verkeersoverlast op de Doetinchemseweg overweegt de Afdeling dat in het bestemmingsplan reeds is voorzien in realisering van een woonwijk met een omvang als in het uitwerkingsplan bestemd. Voorts voorziet, zoals hiervoor al is aangegeven, het bestemmingsplan al in een ontsluiting van deze woonwijk op de Doetinchemseweg. Met het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan moeten deze woonwijk en ontsluiting als gegeven worden beschouwd. De daaruit voortvloeiende verkeersgevolgen op de Doetinchemseweg moeten daarom worden geacht bij dat plan reeds te zijn afgewogen. Het nu in geding zijnde plan dient te voldoen aan de verplichting tot uitwerking van het bestemmingsplan. Gelet hierop ontbreekt de ruimte om bij de vaststelling en goedkeuring van dit plan deze verkeersgevolgen wederom af te wegen. Aan de bezwaren tegen deze verkeersgevolgen behoefde het college van gedeputeerde staten bij het thans bestreden besluit geen gewicht toe te kennen.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat het uitwerkingsplan in strijd is met het beeldkwaliteitplan, nu het uitwerkingsplan in plaats van vrijstaande woningen rijtjeswoningen toestaat en omdat hoofdgebouwen tot 2 meter van de perceelsgrens kunnen worden gebouwd. Voorts staat in het beeldkwaliteitplan dat de nieuwe achtertuinen zouden aansluiten op de achtertuinen bij de bestaande bebouwing aan de Doetinchemseweg. In het plan grenzen aan de bestaande achtertuinen slechts zijtuinen met een breedte van 2 meter. Op dit onderdeel strookt het uitwerkingsplan ook niet met de toezegging in de zienswijzennota bij het bestemmingsplan, waarin eveneens is aangegeven dat de tuinen van de nieuwe bebouwing en de bestaande bebouwing op elkaar zouden aansluiten.
2.4.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitgangspunten als omschreven in het beeldkwaliteitplan, nu in het beeldkwaliteitplan geen afstandsnormen zijn voorgeschreven wat betreft de afstand van bebouwing tot tuinen van bestaande woningen aan de Doetinchemseweg.
2.4.2. De Afdeling stelt voorop dat geen voorschrift valt aan te wijzen op grond waarvan het beeldkwaliteitplan bij het uitwerkingsplan in acht genomen moet worden. In het beeldkwaliteitplan zijn binnen het deelgebied Het Oosten intenties en aanbevelingen opgenomen voor onder meer de zone langs de achterzijde van de Wijnbergseweg en Doetinchemseweg. Het beeldkwaliteitplan dient naar het oordeel van de Afdeling in dezen te worden aangemerkt als een richtinggevend beleidsstuk.
In het beeldkwaliteitplan staat verwoord dat de nieuwe achterkant in de zone langs de achterzijde van de Wijnbergse- en Doetinchemseweg aansluit op de oude achterkant. Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat het beeldkwaliteitplan zo moet worden geïnterpreteerd dat de achterzijde van het nieuwe gebied aan dient te sluiten op de achterzijde van het oude gebied aan de Doetinchemseweg. Volgens het college van burgemeester en wethouders is het bijvoorbeeld niet de bedoeling dat tussen het nieuwe en het oude gebied een weg zal worden aangelegd. De Afdeling acht de formulering in het beeldkwaliteitplan op dit punt niet zodanig concreet dat onder "achterkant" moet worden begrepen "achtertuin". Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er bijvoorbeeld niet voor is gekozen om een verkavelingsopzet in het beeldkwaliteitplan op te nemen. Gelet op de nadere toelichting van het college van burgemeester en wethouders ter zitting acht de Afdeling niet onredelijk dat het college van gedeputeerde staten heeft ingestemd met de opzet in het plan, waarin de nieuwe zijtuinen grenzen aan de bestaande achtertuinen.
Naar het oordeel van de Afdeling kan het betoog dat het uitwerkingsplan in strijd met het beeldkwaliteitplan in plaats van vrijstaande woningen eveneens rijtjeswoningen toestaat niet slagen. In het beeldkwaliteitplan staat dat een open bebouwingsstructuur (bijvoorbeeld door vrijstaande woningen) is voorzien. In het beeldkwaliteitplan is echter niet opgenomen dat in het plangebied uitsluitend vrijstaande woningen gewenst zijn. De Afdeling overweegt dat het college van gedeputeerde staten in aanmerking heeft mogen nemen dat de rijtjeswoningen die deels in het plan zijn voorzien, de gewenste open bebouwingsstructuur niet aantasten. Voorts heeft het college van gedeputeerde staten bij zijn oordeel mogen betrekken dat in het uitwerkingsplan in de zone langs de achterzijde van de Wijnbergseweg en Doetinchemseweg voornamelijk dubbele woningen en vrijstaande woningen zijn voorzien.
Ook de stelling dat het beeldkwaliteitplan bebouwing tot op de perceelsgrens niet toestaat mist feitelijke grondslag, nu in het beeldkwaliteitplan geen uitgangspunten zijn neergelegd voor de aan te houden afstanden tussen de voorziene bebouwing en de perceelsgrens.
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met het beeldkwaliteitplan.
2.4.3. Over het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens het college van burgemeester en wethouders verwachtingen zijn gewekt dat het uitwerkingsplan erin zou voorzien dat de toekomstige achtertuinen - van meer dan 2 meter diep - van de nieuwe woningen en van de percelen aan de [locatie] aan elkaar zouden grenzen. In de zienswijzennota bij het bestemmingsplan staat dat een eventuele strook tussen de bestaande bebouwing en de nieuwe bebouwing bij de uitwerking van het bestemmingsplan kan worden bezien, echter daarin wordt niet een bepaalde aan te houden afstand genoemd noch dat het om achtertuinen zou gaan. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college van gedeputeerde staten heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
2.5. [appellanten] vrezen voor geluidoverlast en schade aan hun woningen door heiwerkzaamheden. De Afdeling overweegt dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Verder vorderen [appellanten] dat de bestaande erfafscheidingen in de vorm van bomen, hagen en overige beplanting worden gerespecteerd door middel van een privaatrechtelijke regeling. De Afdeling overweegt dat de in het uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen ter plaatse van de erfafscheidingen bomen, hagen of overige beplanting niet uitsluiten. De vraag of ook een privaatrechtelijke regeling gewenst is kan in het kader van deze uitwerkingsplanprocedure niet aan de orde komen.
Deze beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking.
2.6. Voorts betogen [appellanten] dat het college van burgemeester en wethouders hun ingebrachte zienswijzen niet volledig heeft beantwoord. Voorts is het ontwerpplan ten onrechte in de vakantieperiode ter inzage gelegd. Daarnaast handelt het college van burgemeester en wethouders onzorgvuldig door niet of laat op brieven te reageren, aldus [appellanten].
2.6.1. Ten aanzien van het betoog dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat de WRO, de Awb, noch de terzake geldende procedureregels van het bestemmingsplan zich tegen die handelwijze verzetten.
De Afdeling overweegt voorts dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college van burgemeester en wethouders de zienswijzen in zijn reactie aan het college van gedeputeerde staten samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders tot vaststelling van het plan niet voldoende is gemotiveerd.
Aangaande het betoog over het reageren op brieven overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat aan de formele procedure van de totstandkoming van het uitwerkingsplan gebreken kleven. De communicatie met en de beantwoording van brieven door het gemeentebestuur buiten deze procedure staan niet ter beoordeling.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010