200906273/1/R3.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tilburg,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2009, kenmerk 1465923/146600, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tilburg bij besluit van 27 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Groeseind 2007".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door R.C.A.M. van Groenendaal, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Met het plan wordt beoogd de vigerende bestemmingsplannen te actualiseren.
2.3. [appellant] heeft bezwaren tegen het plan voor zover het ziet op een strook grond van 0,33 m breed waarop (een deel van) de buitenmuur van zijn woning aan de [locatie 1] te Tilburg staat en welke strook is bestemd tot "Wonen". [appellant] heeft bezwaren tegen dit plandeel omdat (dit deel van) de buitenmuur volgens hem op een strook grond staat die behoort bij het naastgelegen perceel dat in eigendom aan de gemeente toebehoort en dat - behoudens bedoelde strook grond - is bestemd tot "Verkeer en Verblijf". In dit verband betoogt hij dat de "s" gelijkende aanduiding die in het vorige bestemmingsplan "De Pastorieklamp" op de plankaart was weergegeven en die aangaf dat bedoelde strook grond deel uitmaakte van het naastgelegen perceel, ook in het onderhavige plan dient te worden opgenomen.
2.4. Het college heeft zich met de raad op het standpunt gesteld dat [appellant] met de gemeente van mening verschilt over de precieze kadastrale begrenzing tussen zijn perceel aan de [locatie 1] en het naastgelegen perceel ([locatie 2]), maar dat kadastrale begrenzingen niet in een bestemmingsplan worden vastgelegd. Een geschil hierover kan thans dan ook niet aan de orde komen. De desbetreffende strook grond waarop (bedoeld deel van) de buitenmuur staat, is volgens het college en de raad eigendom is van [appellant], zodat de bestemming "Wonen" de meest voor de hand liggende bestemming is.
2.5. De Afdeling stelt vast dat de kadastrale grenzen, zoals weergegeven op de plankaart, hoewel deze bij het leggen van een bestemming op een perceel als uitgangspunt kunnen dienen, niet bepalend zijn. De Afdeling is van oordeel dat, los van de vraag tot wiens eigendom bedoelde strook grond behoort waarop (bedoeld deel van) de buitenmuur staat, aan het hierop betrekking hebbende plandeel in redelijkheid goedkeuring kon worden verleend. Daarbij heeft de Afdeling betrokken dat (bedoeld deel van) de buitenmuur technisch, visueel en functioneel onderdeel uitmaakt van de op perceel [locatie 1] aanwezige woning van [appellant].
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de betekenis van kadastrale aanduidingen op de plankaart van een bestemmingsplan, heeft het college in het ontbreken van bedoelde "s" gelijkende aanduiding op de plankaart van het voorliggende plan in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om goedkeuring aan bedoeld plandeel te onthouden.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010