ECLI:NL:RVS:2010:BN7931

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001910/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W. Mouton
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de acceptatie van een melding voor uitbreiding van bedrijfstijden van een asfaltcentrale

In deze zaak gaat het om de acceptatie van een melding door het college van gedeputeerde staten van Limburg, waarbij de besloten vennootschap Asfaltfabriek Roermond B.V. (AFR) toestemming vroeg voor het uitbreiden van de bedrijfstijden van haar inrichting aan de Schipperswal 19 te Roermond. Het college heeft op 30 juli 2009 de melding geaccepteerd, maar dit besluit werd door appellanten, bewoners van de omgeving, bestreden. Zij vreesden dat de uitbreiding van de bedrijfstijden naar het weekend zou leiden tot een toename van geluid- en geurhinder.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 september 2010 behandeld. Tijdens de zitting op 29 juli 2010 zijn zowel de appellanten als het college vertegenwoordigd. De appellanten voerden aan dat de melding ten onrechte was geaccepteerd, omdat de uitbreiding van de bedrijfstijden zou leiden tot een toename van geluidhinder. Het college stelde echter dat de melding geen grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebracht dan de eerder verleende vergunningen toestonden.

De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende had onderbouwd dat de melding geen toename van geuremissie zou veroorzaken. Er was geen geuronderzoek uitgevoerd en het college had niet aangetoond dat de geurnorm uit de vigerende milieuvergunning kon worden nageleefd. Hierdoor was het besluit van het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht, die vereist dat besluiten goed gemotiveerd zijn en gebaseerd op relevante feiten.

De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 12 januari 2010. Tevens werd het college gelast om het griffierecht aan de appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat onderzoek te doen naar de gevolgen van hun besluiten voor het milieu.

Uitspraak

201001910/1/M1
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats], gemeente Roermond,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2009 heeft het college een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Asfaltfabriek Roermond B.V. (hierna: AFR) voor het uitbreiden van de bedrijfstijden van haar inrichting, gelegen aan de Schipperswal 19 te Roermond.
Bij besluit van 12 januari 2010, verzonden op 15 januari 2010, heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2010, waar [appellanten], in persoon en vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.G. Werkhoven en mr. H. Jansen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting AFR, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 25 augustus 1992 heeft het college aan AFR een revisievergunning verleend. Uit de vergunning en de daarbij behorende aanvraag volgt dat de asfaltcentrale in werking is van maandag tot en met vrijdag van 04.30 uur tot 18.00 uur. Nadien is bij besluit van 20 juni 1995 aan AFR een veranderingsvergunning verleend, waarbij de bedrijfstijden voor de asfaltcentrale zijn uitgebreid van maandag tot en met vrijdag van 03.30 uur tot 21.00 uur. De melding, zoals deze bij het besluit van 30 juli 2009 is geaccepteerd, houdt in dat de asfaltinstallatie tevens in werking mag zijn op zaterdag en zondag, binnen de vergunde bedrijfstijden van 03.30 uur tot 21.00 uur. Bij het bestreden besluit heeft het college het besluit van 30 juli 2009 gehandhaafd.
2.2. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zesde lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3. [appellanten] voeren aan dat de melding ten onrechte is geaccepteerd. Volgens [appellanten] heeft de uitbreiding van de bedrijfstijden naar de zaterdag en zondag een toename van geluidhinder tot gevolg.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de melding geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu heeft dan die de inrichting op grond van de vigerende milieuvergunning mag veroorzaken. Volgens het college leidt de uitbreiding van de bedrijfstijden niet tot een toename van de geluidemissie. Het college voert aan dat AFR is gelegen op een gezoneerd industrieterrein en dat de geluidproductie van AFR binnen de geluidzone past. Volgens het college zijn de gestelde geluidgrenswaarden ook toereikend voor de productie van AFR op zaterdag en zondag.
2.3.2. In de revisievergunning van 25 augustus 1992 en in de veranderingsvergunningen van 20 juni 1995, 29 oktober 1996 en 30 september 1997 zijn geluidgrenswaarden gesteld voor de geluidbelasting op referentiepunten in de omgeving van de inrichting. De desbetreffende voorschriften bevatten geen beperking met betrekking tot de dagen waarop de geluidgrenswaarden gelden.
Nu in de vigerende vergunningen geluidgrenswaarden zijn opgenomen is voor de vraag of in dit geval met een melding kan worden volstaan met name van belang of na realisering van de beoogde verandering aan die grenswaarden kan worden voldaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de melding geen betrekking heeft op een toename van het aantal uren per etmaal dat de inrichting in werking is of op een uitbreiding van de productiecapaciteit ten opzichte van de eerder vergunde situatie. De uitbreiding, waarbij de inrichting tevens op zaterdag en zondag in werking mag zijn, veroorzaakt geen geluidemissieniveau, dat op grond van de vigerende milieuvergunning niet was toegestaan. Gelet hierop bestond voor het college in zoverre geen aanleiding om de melding niet te accepteren.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten] vrezen een toename van geurhinder doordat de inrichting tevens op zaterdag en zondag in werking mag zijn. In dit verband voeren zij aan dat de uitbreiding zal leiden tot een daling van het aantal bezoekers van het aan het water gelegen restaurant, waarvan een van de omwonenden eigenaar is. Daarnaast voeren [appellanten] aan dat de emissie van stoffen naar de lucht vanuit de inrichting van AFR mogelijk kankerverwekkende stoffen bevat.
2.4.1. Volgens het college heeft de melding geen toename van de geuremissie tot gevolg. Het college betoogt dat het geuraspect in de vigerende vergunning niet voldoet aan de nieuwste inzichten, maar dat in een door AFR in december 2009 ingediende aanvraag om een revisievergunning wordt aangesloten bij de bijzondere regeling C5 Asfaltmenginstallaties van de Nederlandse emissierichtlijn lucht. Hierbij wordt de uitstoot van mogelijk kankerverwekkende stoffen tot aanvaardbare waarden genormeerd, aldus het college.
2.5. Voor zover het college ter motivering van het accepteren van de melding verwijst naar de in december 2009 door AFR ingediende aanvraag om revisievergunning overweegt de Afdeling dat een melding uitsluitend kan worden getoetst aan de vigerende milieuvergunning. Thans heeft het college nog niet op de aanvraag om revisievergunning van AFR beschikt en is deze nieuwe revisievergunning nog niet in werking getreden, zodat hiermee bij het beoordelen van de melding geen rekening kon worden gehouden.
Uit het meldingsformulier blijkt niet of aan de in de vigerende milieuvergunning gestelde geurnorm kan worden voldaan. Bij de melding is geen geuronderzoek gevoegd. Vanwege het ontbreken van gegevens over de geuremissie veroorzaakt door het uitbreiden van de bedrijfstijden kan niet worden beoordeeld of de beoogde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college ingevolge artikel 8.19, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer mede moet beoordelen of de beoogde verandering geen aanleiding geeft tot het met toepassing van artikel 8.23 wijzigen, aanvullen of intrekken van de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, dan wel het alsnog aanbrengen van beperkingen of verbinden van voorschriften aan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu.
Gezien het vorenstaande heeft het college gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart en dat het besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 12 januari 2010, kenmerk 201000001430;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010
191-651.