200907198/1/R3.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] (hierna: de betonfabriek), gevestigd te Sint-Oedenrode,
2. [appellant sub 2], wonend te Sint-Oedenrode,
appellanten,
de raad van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening [betonwarenfabriek], [locatie A] Sint-Oedenrode" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de betonfabriek bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 8 oktober 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2010, waar [appellant sub 2], bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, de betonfabriek, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door A.A.M. van der Aa en ir. E.H.J. Philippens en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.A. Koopman en N.E.M.C. Dekkers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de uitbreiding van de bestaande betonwarenfabriek aan de [locatie A] en is gewijzigd vastgesteld. Bij deze wijziging is het binnen de bestemming "Wonen" gelegen bouwvlak op de percelen [locatie B] en [locatie C] verruimd en is de aanduiding 'vrijstaand (vrij)' gewijzigd in 'twee-aaneen (tae)'.
2.2. [appellant sub 2] stelt zich op het standpunt dat de geluidszone voor de betonfabriek die in het plan is opgenomen haar woon- en leefklimaat aantast. Hiertoe voert zij aan dat de zone door haar woning aan de [locatie C] loopt. Voorts is de geluidszone volgens [appellant sub 2] vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat deze volgens haar tot gevolg heeft dat binnen de woning verschillende geluidsnormen gelden.
2.3. De betonfabriek betoogt dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte het bouwvlak van de percelen [locatie B] en [locatie C] is vergroot, waardoor het bouwvlak nu gedeeltelijk binnen de vastgestelde geluidszone van 50 dB(A) ligt. De betonfabriek vreest dat zij als gevolg hiervan beperkt zal worden in haar bedrijfsvoering.
Voorts stelt de betonfabriek zich op het standpunt dat onvoldoende is onderzocht wat de geluidsbelasting van de Nijnselseweg op de nieuwe woning is. Volgens haar ligt deze ruimschoots binnen de geluidszone van 200 m als bedoeld in artikel 74, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh).
Ten slotte is ten onrechte niet onderzocht wat de geurbelasting van het agrarisch bedrijf aan de [locatie D] op de nieuwe woning is, aldus de betonfabriek.
Ter zitting heeft de betonfabriek te kennen gegeven dat haar beroep is beperkt tot de mogelijkheden die het plan biedt om ter plaatse van het vergrote bouwvlak een tweede bouwlaag op de bestaande bebouwing te realiseren.
2.4. Volgens de raad zijn de woningen aan de [locatie B] en [locatie C] betrokken in het ten behoeve van het plan uitgevoerde akoestisch onderzoek en volgt uit de resultaten van dit onderzoek dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus binnen de wettelijke waarden blijven. Het woon- en leefklimaat wordt daarom niet aangetast, aldus de raad.
Aangezien in 1998 aan [appellant sub 2] is toegezegd dat de feitelijke splitsing van haar woning planologisch vastgelegd zou worden en uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het fabrieksterrein van de gevels van de woning onder de 50 dB(A) blijft, heeft de raad het bouwvlak in het plan vastgesteld.
2.5. Ingevolge artikel 40 van de Wgh wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 44 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone, behoudens artikel 45, 50 dB(A).
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover hier van belang, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, voor zover hier van belang, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een zone, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 44 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
2.5.1. Ingevolge artikel 7, lid 7.2, onder 7.2.1, van de planregels in samenhang met de verbeelding geldt voor de woningen aan de [locatie B] en [locatie C] een maximale goothoogte van 4 m en een voorgeschreven dakconstructie met kap, met een minimale dakhelling van 15˚ en een maximale dakhelling van 65º.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder 9.1.1, zijn de voor 'geluidzone - industrie' aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een industrieterrein als bedoeld in artikel 41 van de Wgh.
Ingevolge dit lid, onder 9.1.2, mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van de regels, op de in artikel 9.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe woningen en andere in de zin van de Wgh gevoelige gebouwen worden gebouwd.
2.5.2. Ten behoeve van het plan heeft Cauberg-Huygen Raadgevende ingenieurs BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten zijn uiteengezet in het rapport "Akoestisch onderzoek [Betonfabriek] aan de [locatie] te Sint Oedenrode; aanvraag milieuvergunning Wet milieubeheer en vaststelling geluidzone Wet geluidhinder" van 6 juli 2009. Voor de bedrijfsactiviteiten van de betonfabriek is onderzocht tot welke geluidsbelasting van de gevels van de omliggende woningen deze activiteiten leiden. Uit het rapport blijkt dat de woningen aan de [locatie B] en [locatie C] in het onderzoek zijn betrokken. Hierop hebben de meetpunten 3a, 3b, 3c en 3d betrekking. Uit de metingen en daarop gebaseerde berekeningen volgt dat op de gevels van deze woningen de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus onder de 50 dB(A) blijven. In verband hiermee is voor deze woningen geen hogere waarde vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevels. Met de meetresultaten is berekend waar de contouren van de verschillende geluidsniveaus liggen, waaronder de contour van 50 dB(A). Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat deze 50 dB(A)-contour uit het rapport digitaal is overgenomen in het bestemmingsplan als zone waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het fabrieksterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Het bouwvlak van de woningen aan de Nijnselseweg ligt gedeeltelijk binnen deze geluidszone.
2.5.3. Omdat voor de woningen aan de [locatie B] en [locatie C] geen hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevels van de woningen is vastgesteld, volgt uit artikel 48 van de Wgh dat bij de vaststelling van het plan ten aanzien van deze gevels de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in acht moest worden genomen. Nu het bouwvlak voor deze woningen gedeeltelijk binnen de geluidszone ligt, staat het plan echter toe dat de geluidsbelasting van de gevels van de woningen, voor zover gelegen binnen de geluidszone, meer is dan 50 dB(A). Dat de metingen uitwijzen dat thans feitelijk geen sprake is van een te hoge geluidbelasting, doet hier niet aan af, nu bij de beoordeling van de gevolgen van het plan in beginsel moet worden uitgegaan van hetgeen het plan maximaal mogelijk maakt. Ten aanzien van het standpunt van de raad dat de geluidszone slechts tot gevolg heeft dat buiten deze zone vanaf een hoogte van 5 meter geen geluidsbelasting van 50 dB(A) of meer mag optreden, wordt overwogen dat, voor zover dit al mogelijk zou zijn, deze beperking van de werking van de geluidszone niet in het plan is vastgelegd. De vaststelling van de zone heeft tot gevolg dat buiten de zone de geluidsbelasting de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan en binnen de zone, dus op iedere hoogte, de waarde van 50 dB(A) wel te boven mag gaan. Omdat een gedeelte van het bouwvlak binnen de zone ligt, mag de geluidsbelasting van de gevels van de woningen binnen dit gedeelte van het bouwvlak de waarde van 50 dB(A) te boven gaan. Dit is in strijd met de normen in de Wgh.
2.5.4. Uit de planregels, in het bijzonder artikel 7, lid 7.2, onder 7.2.1, volgt dat het plan een tweede bouwlaag mogelijk maakt. Omdat artikel 9 van de planregels betrekking heeft op nieuwe woningen in de zin van de Wgh, kan een aanvraag van een vergunning voor de verbouwing van een bestaande woning niet met een beroep op dit artikel worden geweigerd. Ook ten aanzien van de gevels van deze bouwlaag geldt dat ingevolge artikel 48 van de Wgh bij de vaststelling van het plan ten aanzien van deze gevels de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in acht moest worden genomen. Ter zitting is gebleken dat de raad niet heeft onderzocht of het mogelijk is een tweede bouwlaag te realiseren waarbij wordt voldaan aan de normen van de Wgh, zo nodig door het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevels van deze woning. Evenmin heeft de raad onderzocht wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn voor de bedrijfsactiviteiten van de betonfabriek.
2.5.5. Ten aanzien van het betoog van de raad en [appellant sub 2] dat het bouwvlak moet worden toegekend om de eerder gedane toezegging aan [appellant sub 2] gestand te doen, wordt het volgende overwogen. Bij een beslissing omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan dienen alle betrokken belangen te worden afgewogen. De belangen van derden, zeker indien deze belangen beschermd worden door wettelijke bepalingen, kunnen daarbij niet zonder meer met een beroep op een gedane toezegging, zo die in dit geval al bevoegd is gedaan, terzijde worden geschoven.
2.5.6. Het betoog van [appellant sub 2] inzake de geluidszone en het betoog van de betonfabriek inzake het deel van het bouwvlak voor de woningen aan de [locatie B] en [locatie C] dat binnen de geluidszone ligt, slagen.
Gelet hierop komt de Afdeling aan hetgeen de betonfabriek overigens heeft aangevoerd niet meer toe.
2.6. In hetgeen [appellant sub 2] en de betonfabriek hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het bouwvlak binnen de bestemming "Wonen" op de percelen [locatie B] en [locatie C] en de aanduiding 'geluidzone - industrie', voor zover deze samenvalt met dit bouwvlak, is genomen in strijd met artikel 44 van de Wgh en in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met voornoemd artikel en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.7. De raad dient ten aanzien van zowel [appellant sub 2] als de betonfabriek op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sint-Oedenrode van 25 juni 2009, kenmerk 48/2009, voor zover het betreft het binnen de bestemming "Wonen" gelegen bouwvlak op de percelen [locatie B] en [locatie C] en de aanduiding 'geluidzone - industrie', voor zover deze samenvalt met dit bouwvlak;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,25 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en vijfentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij de [Betonfabriek] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,25 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en vijfentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Sint-Oedenrode aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de [Betonfabriek].
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010