ECLI:NL:RVS:2010:BN7940

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909894/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H. Borstlap
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake schadevergoeding door grondwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 september 2010 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot herziening van een eerdere uitspraak van 21 oktober 2009. In die eerdere uitspraak werd het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, waarbij hij schadevergoeding had verzocht wegens grondwerkzaamheden die in 2001 en 2003 door het college van gedeputeerde staten van Groningen waren uitgevoerd. De herziening is aangevraagd op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een onherroepelijke uitspraak te herzien op grond van nieuwe feiten of omstandigheden.

De Afdeling heeft het verzoek behandeld op 5 juli 2010, waarbij [verzoeker] in persoon aanwezig was, evenals een vertegenwoordiger van het college. [Verzoeker] voerde aan dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren vóór de eerdere uitspraak, waaronder de aanwezigheid van asbest in de bodem van de locatie waar de werkzaamheden hadden plaatsgevonden. De Afdeling heeft echter geconcludeerd dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw waren en dat hij deze vóór de eerdere uitspraak had kunnen kennen. Dit gold ook voor de rapportages en proces-verbaal die hij aanhaalde ter ondersteuning van zijn verzoek.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de argumenten van [verzoeker] niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, omdat de feiten en omstandigheden die hij aanvoerde niet nieuw waren en geen verband hielden met zijn verzoek om schadevergoeding. De Afdeling heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling de beslissing hebben vastgesteld.

Uitspraak

200909894/1/M1.
Datum uitspraak: 22 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Hoogezand-Sappemeer,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009, in zaak nr.
200901473/1/M1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 21 oktober 2009, in zaak nr.
200901473/1/M1, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2009, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2010.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 juli 2010, waar [verzoeker], in persoon, en het college van gedeputeerde staten van Groningen, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wiersma, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Bij de uitspraak van 21 oktober 2009 is het beroep van [verzoeker] dat hij had ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van schade, die hij stelde te hebben geleden als gevolg van de grondwerkzaamheden die zijn verricht in verband met een tweetal besluiten van het college uit 2001 en 2003, ongegrond verklaard. [verzoeker] verzoekt op de hierna te vermelden feiten en omstandigheden om herziening van de uitspraak van 21 oktober 2009.
2.3. [verzoeker] voert aan dat niet alleen in de op deellocatie 11 van het voormalige composteerterrein van de gemeente Hoogezand-Sappemeer aangebrachte puinlaag asbest aanwezig was, maar dat ook de bodem ter plaatse van deellocatie 11 verontreinigd was met asbest. Hij wijst daartoe op het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2002 in zaak nr. 200106043/1/M2. Volgens [verzoeker] blijkt tevens uit dit proces-verbaal dat geen werkzaamheden in de bodem mogen worden verricht zonder een daartoe opgesteld plan van aanpak.
2.3.1. Uit het proces-verbaal blijkt dat [verzoeker] in persoon bij de zitting van 15 januari 2002, waarvan het proces-verbaal is opgemaakt, is verschenen. Gelet daarop bevat het proces-verbaal geen feiten of omstandigheden die bij [verzoeker] vóór de uitspraak van 21 oktober 2009 niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, zodat aan het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet is voldaan.
2.4. [verzoeker] voert voorts aan dat ter plaatse van deellocatie 11 naast de verwijdering van de puinlaag tevens een bodemsanering heeft plaatsgevonden. Hij wijst daartoe op een faxbericht van ECO Reest van 19 juni 2003 en een faxbericht van Bork B.V. van 28 april 2003.
2.4.1. In het faxbericht van ECO Reest van 19 juni 2003 zijn de analyseresultaten van de depots I, II en III vermeld. Het faxbericht van Bork B.V. van 28 april 2003 maakt melding van de daartoe uitgevoerde zeefwerkzaamheden. De analyseresultaten alsmede de in dat verband uitgevoerde werkzaamheden zijn tevens vermeld in het Evaluatierapport sloop verhardingslaag composteerterrein (hierna: het Evaluatierapport) van 16 maart 2004. Uit de stukken blijkt dat [verzoeker] voor de uitspraak van 21 oktober 2009 bekend was met het Evaluatierapport. Hierop gelet bevatten de faxberichten geen feiten of omstandigheden die bij [verzoeker] vóór de uitspraak van 21 oktober 2009 niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, zodat aan het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet is voldaan.
2.5. [verzoeker] stelt dat onder het depot met houtsnippers geen drainzand lag en dat in de stukken een rapportage van een indicatief onderzoek door Arcadis van 29 maart 2001, waaruit blijkt dat de bodem onder het depot met houtsnippers op asbest is onderzocht, ontbreekt.
2.5.1. In haar uitspraak van 21 oktober 2009 heeft de Afdeling overwogen dat losgebonden asbest in een depot met houtsnippers is aangetroffen en dat uit een rapportage van een indicatief onderzoek door Arcadis van 29 maart 2001 blijkt dat het drainzand onder dit depot niet was verontreinigd.
Uit een tot de stukken behorende rapportage van Arcadis van 29 maart 2001 over een indicatief onderzoek van het drainzand onder het veegvuildepot blijkt dat onder het veegvuildepot drainzand lag en dat dit drainzand is onderzocht. In deze rapportage is met de term 'veegvuildepot' het depot met houtsnippers bedoeld. Uit de stukken blijkt dat van [verzoeker] voor de uitspraak van 21 oktober 2009 bekend was met deze rapportage. Hierop gelet bevat deze rapportage geen feiten of omstandigheden die bij [verzoeker] vóór de uitspraak van 21 oktober 2009 niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, zodat aan het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet is voldaan.
2.6. [verzoeker] betoogt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden met betrekking tot het veegvuil dat mogelijk asbest bevatte. Hij voert in dit verband aan dat de in het veegvuildepot aanwezige hoeveelheid veegvuil tussen de 300 en 400 m³ bedroeg. Daartoe wijst [verzoeker] op een rapportage van Arcadis van 29 maart 2001 van een indicatief onderzoek van het veegvuil in het veegvuildepot.
2.6.1. De uitspraak van 21 oktober 2009 ziet op de afwijzing van een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade wegens de op deellocatie 11 uitgevoerde werkzaamheden in de bodem. De door [verzoeker] aangevoerde feiten betreffen niet de in de bodem uitgevoerde werkzaamheden waarop het verzoek om schadevergoeding betrekking had, maar het veegvuil dat zich in het veegvuildepot op de bodem bevond. Nu de door [verzoeker] ter zake aangevoerde feiten geen verband houden met zijn verzoek om schadevergoeding, zouden ze niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden, zodat niet aan het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is voldaan.
2.7. [verzoeker] betoogt voorts dat het college heeft verzuimd volledige medewerking te verlenen bij het onderzoek door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, omdat het de feiten en omstandigheden in voormelde stukken ten onrechte niet in het geding heeft gebracht.
2.7.1. De Afdeling heeft de door [verzoeker] bedoelde feiten en omstandigheden in de rechtsoverwegingen 2.3.1, 2.4.1, 2.5.1 en 2.6.1 reeds in het licht van artikel 8:88 van de Awb onderzocht. Hetgeen [verzoeker] ter zake van de medewerking van het college aan het onderzoek van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening stelt, leidt niet tot een andere beoordeling van die feiten en omstandigheden dan in bedoelde rechtsoverwegingen reeds heeft plaatsgevonden. Derhalve geeft ook deze stelling geen aanleiding het verzoek om toepassing van artikel 8:88 van de Awb in te willigen.
2.8. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010
159-625.