ECLI:NL:RVS:2010:BN7948

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008113/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot intrekking van vergunningen en last onder bestuursdwang voor grindmaatschappij

In deze zaak heeft de grindmaatschappij B.V. en anderen, gevestigd te Almelo, een verzoek ingediend bij de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Dit besluit, genomen op 15 juni 2010, hield in dat eerder verleende vergunningen op grond van de Wet milieubeheer werden ingetrokken en dat een last onder bestuursdwang werd opgelegd. De mondelinge zitting vond plaats op 13 september 2010, waar de voorzitter, staatsraad mr. J.H. van Kreveld, de zaak behandelde.

De grindmaatschappij had bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om schorsing van de intrekking van de vergunningen. De voorzitter oordeelde dat er voldoende aanleiding was om het besluit te schorsen, omdat niet kon worden uitgesloten dat het college na heroverweging van het bezwaar tot een andere afweging zou komen. De voorzitter nam daarbij in overweging dat de overtredingen die aan het besluit ten grondslag lagen, mogelijk grotendeels of geheel waren beëindigd en dat er een nieuw overleg tussen het college en de grindmaatschappij op 16 september 2010 zou plaatsvinden.

De voorzitter heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de grindmaatschappij, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De beslissing om de voorlopige voorziening te treffen was gebaseerd op een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen, waarbij de mogelijkheid van een andere uitkomst na heroverweging door het college zwaarwegend was.

Uitspraak

201008113/1/M1.
Datum uitspraak: 13 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[Grindmaatschappij B.V.] en anderen, gevestigd te Almelo,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Openbare zitting gehouden op 13 september 2010 om 11.00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.H. van Kreveld voorzitter (vz.)
ambtenaar van staat: mr. P. Plambeck
Verschenen:
[grindmaatschappij], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam;
Het college, vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, mr. A.W. Wassink, mr. H.M.E.M. van den Berg, allen advocaat te Zwolle, G.J. Kleinjan, E.B.J. de Lange en H. Puttenstein, allen werkzaam bij de provincie.
Het verzoek richt zich tegen het besluit van het college van 15 juni 2010 waarbij de bij besluiten van 1 augustus 2006 en 13 januari 2009 aan [grindmaatschappij] krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen zijn ingetrokken en een last onder bestuursdwang is opgelegd tot daadwerkelijke beëindiging van de vergunningplichtige activiteiten op 4 oktober 2010 ten aanzien van de inrichting op het perceel [Bedrijvenpark Twente] te Almelo.
Tegen dit besluit heeft [grindmaatschappij] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2010, heeft [grindmaatschappij] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 juni 2010, kenmerk 2010/0079482, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [grindmaatschappij] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [grindmaatschappij] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Vooralsnog acht de voorzitter aannemelijk dat de overtredingen onder de punten 1 tot en met 5 ten tijde van het bestreden besluit nog niet geheel waren beëindigd, zodat het waarschijnlijk is dat het college bevoegd was handhavend op te treden. Bij de uitoefening van die bevoegdheid kon het college uit een aantal handhavingsmiddelen kiezen. Het college heeft ter zake beleidsvrijheid. Het dient van die beleidsvrijheid zorgvuldig en toereikend gemotiveerd gebruik te maken. Het college heeft gekozen voor een combinatie van zeer ingrijpende middelen: intrekking van de vergunningen en een last onder bestuursdwang.
Reeds omdat niet is uitgesloten dat het college na de vereiste volledige heroverweging van het aanhangige bezwaar tot een andere afweging komt, ziet de voorzitter aanleiding het bestreden besluit te schorsen. Daarbij neemt de voorzitter onder meer in aanmerking dat het college ter zitting heeft verklaard dat de overtredingen onder de punten 6 tot en met 12 niet aan het bestreden besluit ten grondslag liggen en dat aannemelijk is dat de overtredingen onder de punten 1 tot en met 5 inmiddels grotendeels of vrijwel geheel zijn beëindigd. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat de keuze voor de combinatie van ingrijpende handhavingsmiddelen in belangrijke, zo niet overwegende, mate is ingegeven door een gebrek aan vertrouwen in de leiding van het bedrijf, dat [grindmaatschappij] onweersproken heeft gesteld dat de leiding van het bedrijf in andere handen is overgegaan waardoor een coöperatieve instelling van het bedrijf kan worden verwacht en dat in het licht van een en ander op 16 september 2010 een nader overleg tussen het college en [grindmaatschappij] zal plaatsvinden, waarvan de uitkomst blijkens de verklaring van het college ter zitting bepalend kan zijn voor de heroverweging in het thans aanhangige bezwaar.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzitter na afweging van alle betrokken belangen de hierboven vermelde voorlopige voorziening getroffen.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
159-650.