201008532/1/H1 en 201008532/2/H1.
Datum uitspraak: 21 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2010 in zaak nrs. 10/2845 en 10/2788 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie.
Bij brief van 9 januari 2009 heeft [appellant] het dagelijks bestuur verzocht om handhavend op te treden tegen de aanleg van een fietspad langs de Poldervaart.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het dagelijks bestuur een aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van recreatieve voorzieningen ten behoeve van een reconstructieproject aan de Midden-Delfland, langs de Poldervaart, tussen de Kandelaarweg en de Machinesloot te Rotterdam.
Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen en tegen het niet of niet tijdig beslissen op het verzoek om handhavend optreden gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2010, verzonden op 16 augustus 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 september 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
Voorts is daar de Dienst Landelijk Gebied voor Ontwikkeling en Beheer van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door ing. P.P. Robijn, als partij gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Noord-Kethelpolder" zijn de voor "recreatieve voorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor: extensieve openluchtrecreatie zoals watersport, strand, speelweiden, picknickplaatsen et cetera.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, zijn deze gronden bestemd voor bouwwerken ten dienste van de openluchtrecreatie met - voor zover daarbij thans van belang - de daarbij behorende terreinen, ontsluitingswegen en -paden.
2.3. De vraag die partijen verdeeld houdt, is uitsluitend of de bestemming "Recreatieve voorzieningen" zich tegen fietsen verzet.
2.3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de opsomming in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften een niet-limitatieve opsomming van extensieve openluchtrecreatie betreft. Dit blijkt uit de in die bepaling genoemde woorden "zoals" en "et cetera". Voorts is niet in geschil dat in het normaal spraakgebruik fietsen als een recreatieve activiteit wordt aangemerkt. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat extensieve openluchtrecreatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften tevens fietsen omvat, zodat die activiteit, alsmede het aanleggen van fietspaden, mede onder de bestemming "Recreatieve voorzieningen" dient te worden begrepen. Het eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, dat ziet op de mogelijkheid ontsluitingswegen bij bebouwing aan te leggen, biedt geen grond voor de door [appellant] voorgestane beperkte lezing van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a. Het gestelde in de plantoelichting, daargelaten dat daaraan geen bindende kracht toekomt, biedt voorts geen grond voor een opvatting die afwijkt van het normaal spraakgebruik. Nu het aanleggen van het fietspad niet in strijd is met de bestemming "Recreatieve voorzieningen" heeft het college bij het besluit van 19 mei 2009 tot verlening van een aanlegvergunning terecht impliciet geweigerd daartegen handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft het beroep daartegen terecht verworpen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat die aanlegvergunning ten onrechte is verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2010