201002326/1/H2.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de Vereniging Beethovenstraat-Parnassusweg, gevestigd te Amsterdam,
2. de Vereniging Vrienden van het Beatrixpark, gevestigd te Amsterdam,
(hierna: de verenigingen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2010 in zaken nrs. 09/2822, 09/2841 en 09/2843 in het geding tussen:
1. de verenigingen
2. de stichting Bomenstichting
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft het college aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam een vergunning verleend voor het kappen van 226 bomen en het verplanten van 31 bomen in het deelgebied Beethoven, Zuidas (Beatrixpark), gelegen aan de Beethovenstraat, Prinses Irenestraat en Ringweg A10 te Amsterdam.
Bij besluit van 13 mei 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door de verenigingen afzonderlijk daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen de kap van de bomen met de nummers 115 tot en met 118 en het besluit van 13 augustus 2008 in zoverre herroepen. Voor het overige heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, onder verbetering van de motivering en aanvulling van een voorschrift.
Bij uitspraak van 27 januari 2010, verzonden op 28 januari 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de verenigingen daartegen ingestelde beroep (lees: de beroepen) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de verenigingen bij afzonderlijke brieven, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De verenigingen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2010, waar de vereniging Vrienden van het Beatrixpark, vertegenwoordigd door haar voorzitter H.T.H.C. Munniksma - van den Boezem, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.S. Ouwehand, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door ir. C.A.M. Hompe, verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Kapverordening, zoals dat gold ten tijde hier van belang, is het verboden, zonder vergunning van het college een houtopstand te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, kan het college de vergunning slechts weigeren in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen, welke door deze verordening worden gediend.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Bomenverordening 2008 worden vergunningaanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening behandeld overeenkomstig de Kapverordening.
Ingevolge het tweede lid wordt op bezwaarschriften tegen besluiten die zijn genomen krachtens de Kapverordening, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, met toepassing van de Kapverordening een beslissing genomen.
2.2. Het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam heeft een vergunning aangevraagd voor het kappen van 226 bomen en het verplaatsen van 31 bomen in het deelgebied Beethoven, Zuidas (Beatrixpark), gelegen aan de Beethovenstraat, Prinses Irenestraat en de Ringweg A10. De vergunning is aangevraagd met het oog op het bouwrijp maken van de gronden ten behoeve van nieuwbouw van kantoorpanden en een ondergrondse parkeergarage.
2.3. De verenigingen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 13 mei 2009 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daartoe voeren zij aan dat de bezwaarschriftencommissie slechts achteraf kennis heeft genomen van de ingediende reacties van de verenigingen op de nadere reactie van de assistent-projectmanager van het project Beethoven. Voorts voeren zij aan dat het college geen kennis heeft genomen van het advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (hierna: de TAC) en dit ook niet in de besluitvorming heeft betrokken.
2.3.1. Uit de brief van 26 mei 2009 van mr. H. Koldewee, de secretaris van de bezwaarschriftencommissie, aan de verenigingen blijkt dat de commissie na het besluit op bezwaar van 13 mei 2009 kennis heeft genomen van de reacties van de verenigingen van 11 november 2008 op de nadere reactie van de assistent-projectmanager Beethoven van
21 oktober 2008. Anders dan het college heeft gesteld, is het advies van de bezwaarschriftencommissie van 21 april 2009 niet eerst opgesteld nadat de commissie van deze reacties kennis had genomen. Nu het college in het besluit van 13 mei 2009 wat betreft de motivering heeft verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, zijn deze reacties dan ook niet bij het voorbereiden van dit besluit betrokken.
In het advies van de bezwaarschriftencommissie van 21 april 2009 is vermeld dat de TAC is verzocht zich aanvullend uit te laten over de werkzaamheden aan de Prinses Irenestraat. Anders dan het college in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld, volgt uit dit advies niet dat de commissie het nadere advies van de TAC van 18 december 2008 in haar advies heeft betrokken. Het standpunt van het college dat nu de bezwaarschriftencommissie het nadere advies van de TAC in haar advies heeft verwerkt, ook het college hiervan kennis heeft genomen, is derhalve eveneens onjuist.
De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbij gegaan. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Ten tijde van de behandeling van de beroepen bij de rechtbank stond, gezien de brief van 26 mei 2009 van de secretaris van de bezwaarschriftencommissie, reeds vast dat de reacties van de verenigingen voor de commissie geen aanleiding waren tot het uitbrengen van een herzien advies. Voorts heeft de TAC in haar nadere advies aangegeven akkoord te gaan met de voorliggende plannen indien in een intentieverklaring expliciet wordt vastgelegd dat het voornemen bestaat om bij de herinrichting van het Beatrixpark te zoeken naar een zodanige inrichting en vormgeving van het nieuwe park dat dit een kwaliteitsimpuls voor de hoofdgrondstructuur betekent. Gelet op de inhoud van dit nadere advies is niet aannemelijk dat kennisname zou hebben geleid tot een ander advies van de bezwaarschriftencommissie en een ander besluit op bezwaar.
Op grond hiervan is de Afdeling van oordeel dat de belangen van de verenigingen door de vermelde onzorgvuldigheden niet zijn geschaad en geeft zij alsnog toepassing aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Voorts betogen de verenigingen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de onzekerheid over het doorgaan en de voortgang van het project onvoldoende heeft meegewogen en dat het college het belang dat is gediend met handhaving van het natuur-, landschaps- en stadsschoon en andere redenen van milieubeheer zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van de vergunningaanvrager bij het nakomen van zijn verplichting om de kavel tijdig bouwrijp op te leveren. Zij voeren hiertoe aan dat begin februari 2009 reeds bekend was dat Akzo Nobel overwoog om verhuizing naar het nieuwe hoofdkantoor uit te stellen en dat het ook de optie om van verhuizing af te zien openhield.
2.4.1. Indien het bestuursorgaan een bevoegdheid heeft uitgeoefend waarbij hem beleidsvrijheid is gelaten, zoals bij artikel 5 van de Kapverordening, beoordeelt de bestuursrechter niet welke uitkomst van de belangenafweging het meest evenwichtig is, maar of het college in redelijkheid tot de uitkomst van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit heeft kunnen komen. Het college heeft zich in het besluit van 13 mei 2009 op het standpunt gesteld dat de kapvergunning een onderdeel is van een reeks van besluiten over de ontwikkeling van de Zuidas. Volgens het college is in eerdere besluitvorming de principiële keuze voor de ontwikkeling van het deelgebied reeds gemaakt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gelet op onderzoeken, zoals het boomonderzoek voor de Zuidas en de Natuurtoets Beethoven, een zwaarwegender belang toekomt aan die ontwikkeling dan aan de belangen van de in geding zijnde natuurwaarden. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat mede in aanmerking is genomen dat binnen het plangebied compensatie/herbeplanting zal plaatsvinden volgens het principe 'groen voor rood'. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de keuze voor de in de Zuidas onder te brengen functies en de verhouding tussen die diverse functies een definitieve keuze is. Volgens het college is hiervan tot nu toe niet afgeweken en is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit in de toekomst wel zal gebeuren. De rechtbank heeft in dit verband terecht en op goede gronden overwogen dat de verenigingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bouwplannen geen doorgang zullen vinden binnen de contouren van het bouwterrein. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid het belang dat is gediend met de ontwikkeling van de Zuidas zwaarder kunnen laten wegen dan het belang dat is gediend bij het handhaven van de waarden genoemd in artikel 5, eerste lid, van de Kapverordening.
2.5. Voorts betogen de verenigingen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen beperkte geldigheidsduur heeft verbonden aan de kapvergunning. Zij voeren hiertoe aan dat het project zich uitstrekt over een zeer lange periode en dat een wijziging van omstandigheden in deze periode kan leiden tot een andere uitkomst van de belangenafweging dan bij de verlening van de kapvergunning. In dit verband wijzen de verenigingen op artikel 5, derde lid, van de Bomenverordening 2008 waarin is bepaald dat een vergunning vervalt indien niet binnen een jaar na de verlening, of een nader bij vergunningsvoorschrift te bepalen termijn, van de vergunning gebruik is gemaakt.
2.5.1. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Bomenverordening 2008 is deze niet van toepassing op het besluit van 13 mei 2009. Het besluit van 13 augustus 2008, waarbij de kapvergunning is verleend, is immers genomen op grond van de Kapverordening. Weliswaar was ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar de Bomenverordening 2008 in werking getreden, maar op grond van artikel 13, tweede lid, van die verordening bleef niettemin de Kapverordening van toepassing. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het 'just in time-principe' in het besluit van 13 mei 2009 heeft geïntroduceerd, juist om aan de belangen van de verenigingen tegemoet te komen. Dit principe houdt in dat bomen pas gekapt zullen worden indien dit noodzakelijk is voor de voortgang van het project en biedt een zo groot mogelijke zekerheid tegen prematuur kappen, omdat aldus rekening kan worden gehouden met gewijzigde omstandigheden. Gelet hierop heeft het college de tijdsbepaling in de vergunningsvoorwaarden in redelijkheid kunnen laten vervallen en kunnen aansluiten bij het 'just in time-principe'. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergunning te verlenen.
2.7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010