201004545/2/R3.
Datum uitspraak: 23 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Ommen,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010, kenmerk RO/R/09-0228-3, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2010, beroep ingesteld. Bij brief, op dezelfde dag bij de Raad van State ingekomen, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna in enkelvoud: de [belanghebbende]) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 september 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, advocaat te Enschede, en R. Nooteboom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van Ommen. Ter plaatse van het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] maakt het plan een gronddepot mogelijk ten behoeve van de [belanghebbende].
2.3. [verzoekers] kunnen zich niet met het op voernoemd perceel voorziene gebruik verenigen. In dit verband voeren zij onder meer aan dat het gebruik als gronddepot, anders dan de raad aanvoert, niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" valt. Met hun verzoek beogen [verzoekers] te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de inwerkingtreding van het plan. Zij vrezen namelijk dat de activiteiten die de [belanghebbende] op het perceel zal verrichten ervoor zorgen dat het perceel niet langer conform de in het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" toegekende bestemming voor agrarische doeleinden kan worden ingericht.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het perceel in ieder geval tussen 1998 en 2002 door het waterschap Vechtlanden en begin 2009 door de [belanghebbende] is gebruikt als gronddepot. Niet in geschil is dat een eventuele inrichting van het perceel voor agrarische doeleinden conform de in het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" toegekende bestemming hierdoor reeds ernstig is bemoeilijkt. Gelet hierop en gelet op de aard van het gebruik verwacht de voorzitter niet dat toekomstig gebruik van het perceel als gronddepot van invloed is op de mogelijkheid om het perceel als agrarisch perceel in te richten. Om die reden zijn geen feitelijk onomkeerbare gevolgen als gevolg van de inwerkingtreding van het plan te verwachten. Gelet op het voorgaande ontbreekt het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2010