ECLI:NL:RVS:2010:BN8581

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001884/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag (VOG) en ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van de minister van Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven. De minister had op 26 maart 2009 besloten om de VOG te weigeren, waarna [appellante] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 10 juli 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam verklaarde op 4 februari 2010 het beroep van [appellante] tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 17 februari 2010.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2010 werd duidelijk dat [appellante] haar opleiding had stopgezet en geen VOG meer nodig had voor haar stageplek bij [kinderopvangverblijf]. De minister stelde dat [appellante] geen belang meer had bij het hoger beroep, maar [appellante] betoogde dat zij nog steeds belang had bij een inhoudelijke uitspraak, omdat zij van plan was haar opleiding te hervatten en een nieuwe VOG aan te vragen.

De Raad van State overwoog dat er geen rechtens te beschermen belang meer was voor een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, aangezien een eenmaal afgegeven VOG alleen gebruikt kan worden voor de functie waarvoor deze is aangevraagd. Bovendien zou bij een nieuwe aanvraag opnieuw een beoordeling plaatsvinden, waarbij de omstandigheden van de aanvraag zouden kunnen verschillen door tijdsverloop. Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201001884/1/H3.
Datum uitspraak: 29 september 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2010 in zaak nr. 09/2519 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft de minister de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan [appellante] geweigerd.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op 8 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.T. Tilburg, advocaat te Spijkenisse, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is gebleken dat [appellante] is gestopt met haar opleiding en geen VOG meer nodig heeft voor de stageplek bij [kinderopvangverblijf]. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [appellante] geen belang bij het hoger beroep heeft, omdat zij is gestopt met de opleiding.
2.2. [appellante] heeft op dit standpunt gereageerd door te betogen dat zij evenwel nog steeds belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak, omdat ze de opleiding wil hervatten als uit die uitspraak blijkt dat de minister haar een VOG had moeten afgeven. Bij het hervatten van de opleiding moet wederom een stage worden gevolgd waarvoor een VOG is vereist, aldus [appellante].
2.2.1. Niet is gebleken dat [appellante] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Daartoe overweegt de Afdeling dat een eenmaal afgegeven VOG alleen maar gebruikt kan worden voor de functie waarvoor die VOG is aangevraagd. Niet gebleken is dat [appellante] haar afgebroken stage bij [kinderopvangverblijf] kan of zal hervatten. Bij de aanvraag van een nieuwe VOG vindt bovendien opnieuw een beoordeling plaats waarbij de termijn waarbinnen terug gekeken wordt of de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie door tijdsverloop een andere is dan welke bij deze aanvraag is betrokken.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.
280-637.