ECLI:NL:RVS:2010:BN8595

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001095/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • P.A. Offers
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning bedrijfsvoorraad en ongeldigverklaring handelaarskentekenbewijzen door de RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de RDW tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de rechtbank het beroep van de wederpartij gegrond verklaarde voor zover het betrekking had op de ongeldigverklaring van handelaarskentekenbewijzen. De RDW had op 15 mei 2009 de erkenning bedrijfsvoorraad van het Garage- en reparatiebedrijf van de wederpartij ingetrokken en de handelaarskentekenbewijzen ongeldig verklaard. De rechtbank oordeelde dat de RDW ten onrechte was overgegaan tot ongeldigverklaring zonder eerst de handelaarskentekenbewijzen te schorsen. De RDW stelde echter dat er geen wettelijke basis was voor een dergelijke schorsing en dat de ongeldigverklaring rechtmatig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de RDW inderdaad geen bevoegdheid had om de handelaarskentekenbewijzen te schorsen voordat deze ongeldig werden verklaard. De rechtbank had niet onderkend dat de wettelijke regels geen grondslag boden voor een schorsing. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de RDW gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor handelingen van de RDW met betrekking tot handelaarskentekenbewijzen.

Uitspraak

201001095/1/H3.
Datum uitspraak: 29 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 december 2009 in zaak nr. 09/796 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de RDW.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2009 heeft de RDW de aan het Garage- en reparatiebedrijf [wederpartij] verleende erkenning bedrijfsvoorraad en de daarbij behorende bevoegdheden met ingang van die dag ingetrokken en alle aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen met ingang van 26 juni 2009 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen het ongeldig verklaren van de verleende handelaarskentekenbewijzen, het besluit van 5 augustus 2009 in zoverre vernietigd, en de RDW opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2010, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) geldt voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke of rechtspersoon, het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de RDW aan die natuurlijke of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De RDW kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.
Ingevolge het vierde lid zijn met het toezicht op de naleving van de uit het derde lid voortvloeiende verplichtingen belast de bij besluit van de RDW aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht heeft in ieder geval betrekking op het gebruik van het in het derde lid bedoelde kenteken. De aldaar bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gehouden tot betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze, van het door de RDW ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief. Bij ministeriële regeling worden nadere regels omtrent het toezicht vastgesteld.
Ingevolge het zevende lid, voor zover thans van belang, worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde lid.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, kan een kentekenbewijs, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard in andere dan de in dit artikellid vermelde, bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder d, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) kan de RDW een handelaarskentekenbewijs ongeldig verklaren indien degene aan wie het handelaarskentekenbewijs is afgegeven handelt in strijd met het bepaalde:
1°. bij of krachtens artikel 37, derde of vierde lid, van de Wvw 1994, dan wel
2°. krachtens artikel 37, zevende lid, van de Wvw 1994, voor zover het betreft nadere regels ter uitvoering van het derde lid van dat artikel.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Regeling handelaarskentekens en -kentekenbewijzen (hierna: de Regeling) bestaat het toezicht als bedoeld in artikel 37, vierde lid, van de Wvw 1994 uit het uitvoeren van periodieke controles. Deze controles hebben in ieder geval betrekking op de omstandigheid of nog wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1, op het voldoen aan de overige voorschriften van deze Regeling alsmede op het voldoen aan de voorschriften inzake het gebruik van handelaarskentekens als bedoeld in artikel 44 van het Kr.
Met betrekking tot het toezicht op de handelaarskentekenbewijzen voert de RDW beleid dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 juni 2008 (hierna: de toezichtbeleidsbrief). Volgens paragraaf 6.1.3 van de Bijlage Bedrijfsvoorraad en Handelaarskentekenbewijzen behorende bij de toezichtbeleidsbrief (hierna: de bijlage) is het niet verlenen van toegang tot het bedrijf een overtreding die valt in categorie IV. Volgens paragraaf 6.1.4 kent de RDW met betrekking tot het handelaarskentekenbewijs drie maatregelen en sancties, te weten een schriftelijke waarschuwing, een voorwaardelijke ongeldigverklaring en een ongeldigverklaring. Volgens het Stroomschema overtredingen en sancties Handelaarskentekenbewijzen (hierna: het stroomschema), opgenomen in het beleid, worden de handelaarskentekenbewijzen bij een overtreding die valt in categorie IV, ongeldig verklaard.
2.2. Vaststaat dat de RDW op 17 februari, 3 maart en 10 maart 2009 tevergeefs telefonisch contact met [wederpartij] heeft gezocht om een afspraak te maken voor een controle. Tevens heeft een bedrijvencontroleur van de RDW op 10 maart 2009 het garagebedrijf van [wederpartij] bezocht en vastgesteld dat het uitvoeren van een controle niet mogelijk was omdat niemand op het garagebedrijf aanwezig was. Op 13 maart 2009 heeft de RDW [wederpartij] een verklaring controle erkenning bedrijfsvoorraad en/of handelaarskentekens en -kentekenbewijzen (hierna: de belbrief) toegezonden, welke binnen twee weken teruggestuurd diende te worden. Deze belbrief is niet teruggezonden. Op 27 maart 2009 heeft de RDW de aan [wederpartij] verleende erkenning bedrijfsvoorraad voor de duur van zes weken geschorst. Deze schorsing kon worden beëindigd door de belbrief alsnog binnen zes weken aan de RDW terug te sturen. Nu dit niet is gebeurd heeft de RDW bij besluit van 15 mei 2009 de aan [wederpartij] verleende erkenning bedrijfsvoorraad ingetrokken en de aan hem afgegeven handelaarskentekenbewijzen ongeldig verklaard.
2.3. [wederpartij] heeft tegen het oordeel van de rechtbank dat de RDW de erkenning bedrijfsvoorraad terecht heeft ingetrokken geen hoger beroep ingesteld.
2.4. De RDW komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat, nu de RDW de handelaarskentekenbewijzen niet heeft geschorst, zij ten onrechte is overgegaan tot ongeldigverklaring van de handelaarskentekenbewijzen. De RDW betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bijlage vereist dat zij handelaarskentekenbewijzen schorst, voordat zij overgaat tot ongeldigverklaring van deze kentekenbewijzen. In de toezichtbeleidsbrief en de daarbij behorende bijlage is niet voorzien in schorsing van handelaarskentekensbewijzen. Evenmin volgt uit de Wvw 1994 dat zij bevoegd is om tot schorsing van de handelaarskentekenbewijzen over te gaan, aldus de RDW.
2.4.1. Het betoog slaagt.
Voor het schorsen van handelaarskentekenbewijzen dient de RDW te beschikken over een wettelijke bevoegdheid. De rechtbank heeft niet onderkend dat de toepasselijke wettelijke regels geen grondslag bieden aan een bevoegdheid van de RDW om handelaarskentekenbewijzen te schorsen alvorens zij deze ongeldig verklaart. In deze bevoegdheid kan niet bij toezichtbeleidsbrief worden voorzien. Anders dan de rechtbank kennelijk veronderstelt, gaan de toezichtbeleidsbrief en de daarbij behorende bijlagen ook niet uit van het bestaan van een zodanige bevoegdheid. Anders dan ten aanzien van een erkenning bedrijfsvoorraad voorziet de Wvw 1994, gelezen in verbinding met het Kr en de Regeling, slechts in ongeldigverklaring door de RDW van handelaarskentekenbewijzen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van de RDW van 5 augustus 2009 gegrond is verklaard voor zover dit is gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde ongeldigverklaring van de handelaarskentekenbewijzen en dit besluit is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen dit besluit behandelen.
2.6. [wederpartij] betoogt dat de RDW ten onrechte de handelaarskentekenbewijzen wegens het niet meewerken aan het door haar te houden toezicht, ongeldig heeft verklaard. Hij stelt dat hij niet kon meewerken aan het toezicht omdat hij door langdurige ziekte in het buitenland en een ziekenhuisopname in Nederland na zijn terugkeer niet in de gelegenheid is geweest om te reageren op de door de RDW gestuurde brieven, en hierdoor evenmin toegang kon verschaffen tot het garagebedrijf.
2.6.1. Naar ter zitting van de Afdeling door de RDW is bevestigd, zijn de handelaarskentekenbewijzen afgegeven op basis van de aan [wederpartij] verleende erkenning bedrijfsvoorraad, dit overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, derde lid, van de Wvw 1994. Deze erkenning bedrijfsvoorraad is bij besluit van 15 mei 2009 ingetrokken, welke intrekking bij besluit van 5 augustus 2009 is gehandhaafd. Het door [wederpartij] hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de door [wederpartij] aangevoerde omstandigheden betrokken. Nu [wederpartij] niet is opgekomen tegen dat oordeel van de rechtbank dient thans te worden uitgegaan van een in rechte vaststaande intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad. Reeds gelet hierop heeft de RDW de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen in redelijkheid ongeldig kunnen verklaren. De door [wederpartij] aangevoerde omstandigheden kunnen niet nogmaals bij de beoordeling worden betrokken.
2.7. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 5 augustus 2009 is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 december 2009 in zaak nr. 09/796, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 5 augustus 2009, kenmerk Dos.2009/11327/bob, gegrond is verklaard voor zover dit is gericht tegen het in bezwaar gehandhaafde besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer tot ongeldigverklaring van de aan [wederpartij] verleende handelaarskentekenbewijzen, en voor zover de rechtbank dit besluit in zoverre heeft vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010
419-591.