ECLI:NL:RVS:2010:BN9513

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006957/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Het Grootslag

Op 22 april 2010 heeft de raad van de gemeente Andijk het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003, eerste partiële herziening 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, wonend te Andijk, op 20 juli 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De verzoeker stelt dat de demping van een sloot aan de oostzijde van zijn perceel schadelijk is voor de kwaliteit van het slootwater, dat hij gebruikt voor zijn gewassen, en dat dit leidt tot financiële schade voor zijn bedrijf. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen.

De demping van de sloot is noodzakelijk voor de aanleg van een berm naast een fietspad. Het Grootslag B.V. heeft aangegeven de aanleg op korte termijn te willen starten. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2010, waar de verzoeker en de raad vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft vastgesteld dat er geen herziening van de bestemming van de sloot heeft plaatsgevonden en dat de raad zich kan baseren op de beoordeling van het hoogheemraadschap over de waterkwaliteit.

De voorzitter concludeert dat de raad geen onjuiste afweging heeft gemaakt en dat de demping niet leidt tot onomkeerbare gevolgen. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 september 2010.

Uitspraak

201006957/2/R1.
Datum uitspraak: 27 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Andijk,
en
de raad van de gemeente Andijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003, eerste partiële herziening 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2010, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door W.H. de Bruin, werkzaam bij de gemeente. Voorts is daar gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Grootslag beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. J. de Graaf, werkzaam bij DG Juridisch Advies, en [directeur], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is vastgesteld dat blijkens de verbeelding van het plan ter plaatse van de sloot langs de [locatie] geen herziening van de bij het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003" toegekende bestemming heeft plaatsgevonden. Wel is artikel 16 van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften herzien.
Ingevolge artikel 16, aanhef en onder b, van de planregels, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het in het plan bepaalde voor het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het profiel van een sloot of een weg, of de vorm van een plein en van de dienovereenkomstig vastgestelde vorm van de voor bebouwing bestemde gronden, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 2 m.
2.3. Het verzoek van [verzoeker] spitst zich toe op genoemde ontheffingsbevoegdheid, voor zover bij toepassing daarvan het mogelijk wordt de sloot aan de oostzijde van zijn perceel aan de [locatie] deels te dempen. Hij voert aan dat demping de kwaliteit van het slootwater, dat hij gebruikt als gietwater voor zijn gewassen, aantast. Hierdoor ontstaat schade aan deze gewassen. Dit leidt tot financiële schade voor zijn bedrijf. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare ontwikkelingen op dit punt te voorkomen.
2.4. De demping van een gedeelte van de sloot is nodig voor de aanleg van een voldoende brede berm naast een reeds aangelegd fietspad. Het Grootslag B.V. heeft ter zitting aangegeven op korte termijn met de aanleg van de berm te willen beginnen. Indien aanleg van de berm niet binnen de bestemming "Verkeersdoeleinden" maar binnen de bestemming "Water" valt, zal Het Grootslag B.V. daartoe een ontheffing aanvragen. Het college van burgemeester en wethouders zal hierop dienen te beslissen. Gelet hierop is sprake van een spoedeisend belang.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat een gedeeltelijke demping van de sloot niet tot vermindering van de kwaliteit van het oppervlaktewater van de sloot leidt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad aansluiting gezocht bij de beoordeling van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in het kader van de verlening van een ontheffing van de keur voor de gedeeltelijke demping. Daarbij is aangegeven dat voldoende watertoevoer is gewaarborgd door de aangelegde waterbergingslocaties waartussen de sloot is gelegen. Voorts krijgt de sloot op de waterlijn minimaal een breedte van 2,5 meter, met uitzondering van een strook van vijf meter, waar de breedte 2,38 meter zal zijn. De demping voldoet daarmee aan de eis van de keur dat een sloot een minimale breedte van 2,2 meter moet hebben. Verder zal langs de sloot beschoeiing worden aangebracht, zodat de sloot schoon blijft. Hiermee wordt de doorstroming van het water gewaarborgd.
2.6. De voorzitter ziet geen grond voor het oordeel dat de raad zich wat betreft de waterkwaliteit van de sloot na de gedeeltelijke demping daarvan niet heeft kunnen aansluiten bij het standpunt van de waterbeheerder van de sloot, nu [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit standpunt onjuist is. Nog daargelaten of toepassing van de planregel nodig en mogelijk is voor de verbreding van de berm, is niet gebleken dat een verbreding onomkeerbare gevolgen met zich zal brengen.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2010
270-673.