200909533/1/R1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen,
verweerder.
Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft het college het uitwerkingsplan "De Weide I, deelplan De Vecht 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Woonconcept heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2010, waar het college, vertegenwoordigd door ing. F. Berting, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de Stichting Woonconcept, vertegenwoordigd door ing. W.M. Donker, en Brands Bouwgroep B.V., vertegenwoordigd door ing. J.W. Coers.
2.1. Het plan voorziet in de uitwerking van de bestemming "Wooncentrum uit te werken (WCU)" van het bestemmingsplan "De Weide I 2006" (hierna: het bestemmingsplan). Het uitwerkingsplan maakt de bouw van een appartementencomplex voor senioren met 34 aanleunwoningen en 45 appartementen en een aantal semi-commerciële ruimten mogelijk.
Aan de in geding zijnde gronden is in het bestemmingsplan de bestemming "Wooncentrum uit te werken (WCU)" toegekend. De gronden zijn thans onbebouwd
2.2. [appellant] en anderen betogen dat het ontwerp-uitwerkingsplan ten onrechte gedurende de vakantieperiode ter inzage heeft gelegen. Hiertoe voeren zij aan dat het de gebruikelijke handelwijze van het gemeentebestuur is om gedurende de vakantieperiode geen bestemmingsplannen ter inzage te leggen en dat op de informatieavond is toegezegd dat de procedure niet eerder dan na de vakantieperiode zou worden voortgezet.
2.2.1. De Awb noch de Wro verzet zich tegen het in de vakantieperiode ter inzage leggen van een ontwerpplan.
Ter zitting heeft het college gesteld dat van de zijde van het college geen toezegging is gedaan omtrent de periode waarin het ontwerpplan ter inzage zou worden gelegd.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld.
2.3. Voorts stellen [appellant] en anderen dat zij onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren omtrent het plan naar voren te brengen.
2.3.1. [appellant] en anderen hebben bij het college een zienswijze ingebracht, waarin hun bezwaren tegen het voorliggende uitwerkingsplan zijn vervat. Deze zienswijze is door het college betrokken bij de besluitvorming omtrent het uitwerkingsplan. Verder is niet gebleken dat in de gevolgde procedure in strijd met de Wro of de Awb is gehandeld. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] en anderen onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren naar voren te brengen.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat het uitwerkingsplan in strijd is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Hiertoe voeren zij aan dat in het uitwerkingsplan geen onderdoorgang is opgenomen en dat niet is voorzien in een parkeervoorziening onder het gebouw. Voorts betogen zij dat in het uitwerkingsplan onvoldoende parkeerplaatsen zijn opgenomen en dat zelfstandig commerciële ruimten mogelijk worden gemaakt. Verder stellen zij dat het uitwerkingsplan niet voorziet in voldoende groen en dat naast zorgappartementen eveneens appartementen voor zelfstandige bewoning mogelijk worden gemaakt. Tot slot betogen [appellant] en anderen dat het uitwerkingsplan in onvoldoende ruimte voor water voorziet.
2.4.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor "Wooncentrum uit te werken (WCU)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van wonen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
c. gemeenschappelijke voorzieningen zoals recreatieruimtes, keuken, kleinschalige winkelvoorziening ten behoeve van bewoners, gezondheidszorg, sociale dienstverlening en daarmee samenhangende administratieve diensten met de daarbij behorende andere werken, bouwwerken geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, water, wegen en paden.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, werkt het college van burgemeester en wethouders de in het eerste lid omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
a. bij de wijze waarop het plangebied wordt ingericht en gerealiseerd, wordt rekening gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten die zijn weergegeven in paragraaf 4.2 onder 1 van de toelichting.
c. Voor het inrichten van het gebied geldt de bepaling dat er voldoende parkeerplaatsen binnen het uit te werken gebied aanwezig moeten zijn, voor zowel bewoners als het personeel en afhankelijk van zowel het aantal als het type woning.
d. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- het aantal bouwlagen mag aan de oostzijde maximaal zes bedragen en aan de westzijde maximaal vier bedragen;
- in verband met de waterhuishouding moeten er waterpartijen worden aangelegd met een minimale oppervlakte van 1.500 m²;
- de dakhelling mag niet meer dan 0º bedragen.
f. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelafscheidingen geldt dat de hoogte:
- maximaal 1 meter mag bedragen;
- maximaal 2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.
2.4.2. Volgens paragraaf 4.2 van de toelichting op het bestemmingsplan gelden voor het bouwen op de gronden met de bestemming "Wooncentrum uit te werken (WCU)", voor zover hier van belang, de volgende uitgangspunten:
- het appartementencomplex moet bestaan uit maximaal 4 bouwlagen aan de westzijde en uit maximaal 6 bouwlagen aan de kant van de Jos van Aalderenlaan;
- er moet een onderdoorgang komen in het verlengde van de Schelde en de Biesbosch;
- parkeren zoveel mogelijk onder het gebouw oplossen;
- het principe duurzaam bouwen toepassen door zo weinig mogelijk oppervlakteverharding toe te passen en de wateropvang in de waterpartijen te laten plaatsvinden; in verband met de waterhuishouding moet er een waterpartij van minimaal 1.500 m² worden aangelegd.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
2.5. Zoals hiervoor weergegeven dient bij de uitwerking rekening te worden gehouden met de uitgangspunten dat er een onderdoorgang moet komen in het verlengde van de Schelde en de Biesbosch en dat parkeren zoveel mogelijk onder het gebouw moet worden opgelost.
Blijkens paragraaf 6.2.2.2. van de toelichting bij het bestemmingsplan dient parkeren binnen het uit te werken gebied plaats te vinden.
In de toelichting bij het uitwerkingsplan staat dat het plangebied wordt ontsloten vanaf de Biesbosch en dat parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
2.5.1. Het college stelt dat uit de stedenbouwkundige visie die aan de wijk Schutlanden ten grondslag ligt, volgt dat het plangebied een markering moet zijn tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte van Schutlanden. De hoek waar het wooncentrum is voorzien, is een markering van de oost-westas die door de wijk loopt. De aan het wooncentrum grenzende waterpartij is noodzakelijk vanuit waterhuishoudkundig oogpunt. Daarnaast wordt met de waterpartij bovengenoemde markering benadrukt. Door de wijk Schutlanden loopt verder een belangrijke zichtas van noord naar zuid. Deze as loopt door het plangebied via de wegen Schelde en Biesbosch en zal verdwijnen als het plangebied volledig wordt bebouwd. Daarom is ter behoud van de zichtas in de uitgangspunten opgenomen dat in het verlengde van de Schelde en de Biesbosch een onderdoorgang dient te worden gerealiseerd. Nu, anders dan zoals voorzien in het bestemmingsplan, uitsluitend het oostelijke deel van het plangebied zal worden bebouwd, blijft de zichtas behouden en is realisering van de onderdoorgang niet nodig, aldus het college. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het uitgangspunt omtrent ondergronds parkeren eveneens is gerelateerd aan volledige bebouwing van het plangebied. Nu slechts een deel van het plangebied wordt bebouwd, bestaat ruimte om op maaiveldniveau te parkeren en is ervoor gekozen af te wijken van het uitgangspunt dat parkeren ondergronds dient plaats te vinden.
2.5.2. De Afdeling stelt vast dat volgens de uitwerkingsregels slechts rekening dient te worden gehouden met de in paragraaf 4.2. van de toelichting bij het bestemmingsplan genoemde stedenbouwkundige uitgangspunten, zodat deze uitgangspunten geen bindende bepalingen betreffen. Uit hetgeen onder 2.5.1. staat vermeld, volgt dat bij de uitwerking rekening is gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten die zien op het parkeren en op de onderdoorgang. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd is met de uitwerkingsregels.
2.6. Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan werkt het college van burgemeester en wethouders de in het eerste lid omschreven bestemming uit met inachtneming van de bepaling dat voor het inrichten van het gebied voldoende parkeerplaatsen binnen het uit te werken gebied aanwezig moeten zijn, voor zowel bewoners als het personeel en afhankelijk van zowel het aantal als het type woning.
2.6.1. Blijkens de beantwoording van het college bij de inspraakreactie is bij de vaststelling van het plan een parkeernorm voor zorgappartementen gehanteerd van 0,7 parkeerplaats per woning, voor zelfstandig te bewonen appartementen is een norm gehanteerd van 1,8 parkeerplaats per woning en voor de semi-commerciële ruimte een norm van 3 parkeerplaatsen per 100 m². Deze parkeernormen zijn gebaseerd op publicatie 182, van september 2008 van het CROW. Gelet hierop zijn in totaal 100 parkeerplaatsen nodig.
2.6.2. Ter zitting heeft het college aan de hand van de verbeelding inzichtelijk gemaakt dat het plan in voldoende ruimte voorziet voor het realiseren van het benodigde aantal parkeerplaatsen. Stichting Woonconcept heeft voorts aangegeven dat de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Verkeer (V)" ruim 3.000 m² is. Een reguliere parkeerplaats beslaat een gemiddeld bruto oppervlak van 18,5 m², een invalidenparkeerplaats heeft een gemiddeld bruto omvang van 23,75 m². Op het parkeerterrein kunnen derhalve ongeveer 150 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd is met de uitwerkingsregels.
2.7. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Wooncentrum (WC)" aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van wonen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
c. gemeenschappelijke voorzieningen zoals recreatieruimtes, keuken, kleinschalige winkelvoorzieningen/kapsalon, een kleinschalig restaurant, gezondheidszorg, sociale dienstverlening en daarmee samenhangende administratieve diensten.
2.7.1. Nu in de planregels uitsluitend aan het wooncentrum ondergeschikte kleinschalige winkelvoorzieningen zijn toegestaan, acht de Afdeling de vrees van [appellant] en anderen dat ter plaatse grote zelfstandig commerciële voorzieningen zullen worden gevestigd, ongefundeerd. Er bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd is met de uitwerkingsregels.
2.8. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de hoeveelheid groen die wordt opgeofferd ten behoeve van parkeervoorzieningen in strijd is met de uitwerkingsregels en de uitgangspunten van de toelichting bij het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat de uitwerkingsregels en de stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals vermeld onder paragraaf 2.4.2, niet reppen over groenvoorzieningen. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd is met de uitwerkingsregels. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat het plan op dit punt in strijd is met de toelichting bij het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan en niet juridisch bindend is.
Appartementen voor zelfstandige bewoning
2.9. [appellant] en anderen betogen voorts dat het uitwerkingsplan niet alleen voorziet in zorgappartementen, maar tevens voorziet in appartementen voor zelfstandige bewoning
2.9.1. In de uitwerkingsregels noch in de genoemde uitgangspunten is neergelegd dat de voorziene appartementen uitsluitend als zorgappartementen mogen worden gebruikt. Gelet hierop kan naar het oordeel van de Afdeling op dit punt niet worden gesteld dat het mogelijke gebruik van appartementen voor zelfstandige bewoning in strijd is met de uitwerkingsregels.
2.10. [appellant] en anderen betogen dat niet is voldaan aan de uitwerkingsregel dat een waterpartij van minimaal 1.500 m² moet worden aangelegd, nu het plan voorziet in 1.275 m² aan water.
2.10.1. Het college stelt dat het plandeel met de bestemming "Water (WA)" voorziet in 1440 m² water en dat de aanduiding 'waterberging' binnen het plandeel met de bestemming "Wooncentrum (WC)" voorziet in 315 m² aan waterberging. Gelet hierop voorziet het plan volgens het college in 1755 m² aan water.
2.10.2. [appellant] en anderen hebben hun stelling dat het plan voorziet in maximaal 1.275 m² water niet onderbouwd en hebben het standpunt van het college zoals hierboven weergegeven niet bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met de uitwerkingsregels is vastgesteld.
Goede ruimtelijke ordening
2.11. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat er geen draagvlak is voor het wooncentrum en dat de omvang van het woongebouw niet past in de omgeving, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van het uitwerkingsplan voorop staat dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de thans voorliggende bestemming "Wooncentrum (WC)" in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Uit het vorenstaande volgt dat de aanvaardbaarheid van de uitwerkingsregels reeds is afgewogen in het kader van de bestemmingsplanprocedure en thans niet ter beoordeling voorligt. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [appellant] en anderen hebben in dit verband betoogd dat teveel groen verloren gaat. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat het plan voorziet in twee groenstroken en dat, gelet op de omvang van het plangebied, niet aannemelijk is dat het plan zal leiden tot een zodanig verlies van groen dat in zoverre sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
[appellant] en anderen hebben in dit verband voorts betoogd dat de ontsluitingswegen niet zijn berekend op de extra verkeersbewegingen en dat daardoor een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Verder vrezen zij voor geluidsoverlast en stellen zij dat het plan zal leiden tot sociale onveiligheid. Volgens het college hebben de omliggende ontsluitingswegen voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen vanwege het plan op te vangen, bij de opzet van de wijk en de vaststelling van het bestemmingsplan is daar namelijk rekening mee gehouden. De Biesbosch is bijvoorbeeld voorzien van vrij liggende fiets- en voetpaden. [appellant] en anderen hebben het standpunt van het college niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan vanuit het oogpunt van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de door [appellant] en anderen gevreesde geluidsoverlast heeft het college ter zitting toegelicht dat op de wegen Biesbosch, Vecht en Schelde een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en dat de verkeersintensiteiten op de wegen beperkt zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan onaanvaardbare geluidsoverlast tot gevolg zal hebben. Voorts hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot sociale onveiligheid.
2.12. [appellant] en anderen betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is onderbouwd nu geen exploitatieplan is opgesteld.
2.12.1. Ingevolge artikel 6.12, tweede en vierde lid, van de Wro is de vaststelling van een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro niet gekoppeld aan een exploitatieplan.
Gelet op het voorstaande overweegt de Afdeling dat in het kader van de vaststelling van een uitwerkingsplan geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld.
2.12.2. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plan financieel niet uitvoerbaar is omdat geen rekening is gehouden met vergoeding van de door hen verwachte planschade overweegt de Afdeling dat [appellant] en anderen geen argumenten hebben aangevoerd op basis waarvan thans moet worden aangenomen dat deze schade zich daadwerkelijk zal voordoen. Bovendien hebben zij niet gesteld wat de omvang van eventuele planschade zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in het betoog van [appellant] en anderen geen aanleiding voor twijfel aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
2.13. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010