ECLI:NL:RVS:2010:BN9530

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008632/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake milieuvergunning voor opslaginrichting Ecotank B.V.

Op 30 september 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kapelle, dat op 20 juli 2010 een revisievergunning had verleend aan Ecotank B.V. voor de opslag van kunstmest, veevoeders en plantaardige oliën aan de Oostelijke Kanaalweg 22 te Wemeldinge. De vergunning werd ter inzage gelegd op 22 juli 2010. De verzoeker stelde dat er eerder zonder bouwvergunning zes tanks waren gebouwd en vreesde dat ook na de verlening van de milieuvergunning nieuwe tanks zonder vergunning zouden worden gedoogd. Hij verzocht de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij een spoedeisend belang bij schorsing van de milieuvergunning had.

Tijdens de zitting op 20 september 2010, waar de verzoeker en het college vertegenwoordigd door ir. F. Witteveen aanwezig waren, werd ook Ecotank B.V. gehoord, vertegenwoordigd door J.A. Moelker. De voorzitter overwoog dat de vrees van de verzoeker voor gedoogde bouwactiviteiten geen spoedeisend belang opleverde, omdat het college had verklaard niet-vergunde bouwactiviteiten niet te zullen gedogen. Bovendien was het niet waarschijnlijk dat de benodigde bouwvergunning voor de nieuwe tanks zou worden verleend voordat de bodemprocedure was afgerond. De voorzitter concludeerde dat de milieuvergunning geen onmiddellijke gevolgen voor het milieu zou hebben die een spoedeisende schorsing rechtvaardigden.

Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter merkte op dat Ecotank B.V. had verklaard geen activiteiten te zullen ontplooien voordat alle vergunningen waren verleend en de uitspraak in de bodemprocedure was gedaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 30 september 2010.

Uitspraak

201008632/2/M1.
Datum uitspraak: 30 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Kapelle,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ecotank B.V. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor de opslag van onder andere kunstmest, veevoeders en plantaardige oliën, gelegen aan de Oostelijke Kanaalweg 22 te Wemeldinge. Dit besluit is op 22 juli 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 september 2010, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ir. F. Witteveen, deskundige, zijn verschenen.
Voorts is Ecotank B.V., vertegenwoordigd door J.A. Moelker en [directeur], ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is gebleken dat van de bestreden vergunning op grond van de Wet milieubeheer pas gebruik zal kunnen worden gemaakt na de realisatie van tien nog te bouwen opslagtanks, waarvoor nog geen bouwvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer treedt de vergunning in zo'n geval niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.3. [verzoeker] heeft betoogd dat er eerder zes nieuwe tanks zijn gebouwd zonder bouwvergunning, op grond van een gedoogbesluit, waartegen hij momenteel in een andere procedure opkomt. Hij vreest dat ook nu na verlening van de milieuvergunning de realisatie van nieuwe tanks zonder bouwvergunning zal worden gedoogd. Hij stelt mede om die reden een spoedeisend belang bij schorsing van de milieuvergunning te hebben.
2.4. Het college heeft ter zitting verklaard dat het niet-vergunde bouwactiviteiten niet zal gedogen, maar daartegen handhavend zal optreden.
2.5. De voorzitter overweegt dat de vrees dat bouwen zonder bouwvergunning zal worden gedoogd geen spoedeisend belang bij schorsing van het besluit tot verlening van een milieuvergunning oplevert. Mocht wel worden gedoogd, dan kunnen daartegen rechtsmiddelen worden aangewend. Overigens is er, gelet op hetgeen het college heeft verklaard, geen reden om aan te nemen dat het bouwen zonder bouwvergunning gedoogd zal worden.
De voorzitter overweegt voorts dat niet waarschijnlijk is dat de benodigde bouwvergunning zal zijn verleend voordat uitspraak in de bodemprocedure zal zijn gedaan. Gelet daarop valt naar het oordeel van de voorzitter niet te verwachten dat het bestreden besluit zal leiden tot gevolgen voor het milieu die zodanig zijn dat de behandeling van het beroep tegen dit besluit niet kan worden afgewacht. De voorzitter merkt daarbij op dat Ecotank B.V. ter zitting heeft gesteld geen activiteiten te zullen ontplooien voordat alle vergunningen zijn verleend en uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Gelet op al het vorenstaande ziet de voorzitter in hetgeen is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat onverwijlde spoed vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2010
539.