ECLI:NL:RVS:2010:BN9531

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008709/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Raalte

Op 30 september 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster] en het college van burgemeester en wethouders van Raalte. Het college had op 10 augustus 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoekster] wegens het zonder vergunning opslaan van metalen in de open lucht, in strijd met de Wet milieubeheer. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 september 2010 werd het verzoek behandeld, waarbij [verzoekster] werd vertegenwoordigd door B. van Duinen en [directeur], en het college door J.J.M. Legebeke en M. Luikens.

De voorzitter overwoog dat het college niet had voldaan aan de hoorplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen schriftelijk voornemen tot het nemen van het besluit aan [verzoekster] was bekendgemaakt. Dit gebrek aan hoorplicht leidde tot de conclusie dat [verzoekster] niet in de gelegenheid was gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen. De voorzitter erkende dat de last aanzienlijke financiële consequenties voor [verzoekster] met zich meebracht en dat er een spoedeisend belang was om het besluit te schorsen.

De voorzitter besloot daarom het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] tot een bedrag van € 874,00 en het griffierecht van € 298,00. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 september 2010.

Uitspraak

201008709/1/M1.
Datum uitspraak: 30 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster], gevestigd te [plaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2010 heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer opslaan van metalen in de open lucht.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 september 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door B. van Duinen en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door J.J.M. Legebeke en M. Luikens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college geconstateerd dat op [locatie 1] te [plaats] een inrichting in werking is gebracht waarbij metalen worden gesorteerd en opgeslagen, voor welke werkzaamheden geen vergunning is verleend. Ook zijn volgens het college niet de nodige voorzieningen getroffen om de uitloging van metalen naar de bodem tegen te gaan, zoals vloeistofdichte vloeren of een overkapping. Gelast is om de inrichting buiten gebruik te stellen en te houden en te zorgen dat alle metalen in de buitenlucht worden verwijderd, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat wordt geconstateerd dat de last niet wordt nageleefd met een maximum van € 100.000,00. Daarbij is een begunstigingstermijn gegeven tot 1 september 2010.
2.2. [verzoekster] verzoekt het besluit te schorsen totdat door het college een besluit zal zijn genomen op haar aanvraag om een milieuvergunning voor het bedrijfsterrein. Volgens haar heeft zij de afgelopen jaren in goed overleg met ambtenaren van de gemeente toegewerkt naar een verplaatsing van haar activiteiten, en is het terrein aan de Heesweg mede op verzoek van de gemeente gehuurd in afwachting van de aankoop van een definitief bedrijfsterrein op het te ontwikkelen bedrijventerrein [locatie 2]. [verzoekster] betoogt dat het besluit elke vorm van bedrijfsactiviteit blokkeert en haar onevenredig veel financiële schade berokkent.
[verzoekster] stelt voorts dat zij niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze op het voornemen tot het opleggen van de last onder dwangsom te geven. Weliswaar heeft het college op 30 juli 2010mondeling aangekondigd een handhavingsbesluit te gaan nemen, maar het was toen niet meer mogelijk om een inhoudelijke reactie te geven, onder meer omdat de adviseur van [verzoekster] daags daarna op vakantie ging. Bovendien waren ook de ambtenaren van de gemeente die bekend waren met de situatie, op vakantie, aldus [verzoekster]. [verzoekster] stelt dat zij daardoor haar visie dat van handhaving zou moeten worden afgezien, niet heeft kunnen onderbouwen met de relevante technische details en de historische afspraken rond de milieuvergunning.
2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met 8.1 van de Wet milieubeheer, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. De voorzitter overweegt dat aan [verzoekster] geen schriftelijk voornemen tot het nemen van het besluit is bekend gemaakt. Niet is gebleken dat het voornemen op andere wijze aan [verzoekster] is kenbaar gemaakt op zodanige wijze dat zij gegevens die haars inziens ertoe zouden moeten leiden dat in deze concrete situatie van handhavend optreden zou moeten worden afgezien, naar voren heeft kunnen brengen. Gelet daarop is naar het oordeel van de voorzitter niet voldaan aan de hoorplicht bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aannemelijk is dat de last, waardoor onmiddellijk een dwangsom kan worden verbeurd indien [verzoekster] de in de last omschreven activiteiten zou verrichten, voor [verzoekster] aanzienlijke financiële consequenties heeft. Anders dan het college betoogt, heeft [verzoekster] gelet daarop naar het oordeel van de voorzitter een spoedeisend belang. De voorzitter ziet hierin aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzitter gaat er daarbij van uit dat [verzoekster] alsnog in het kader van de bezwaarprocedure zal worden gehoord.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Raalte van 10 augustus 2010, kenmerk 1003401 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Raalte tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Raalte aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2010
539.