ECLI:NL:RVS:2010:BN9544

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007178/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake dwangsombesluit voor kamerverhuur

Op 1 oktober 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, dat op 16 juli 2009 was genomen. Het college had [verzoeker] gelast het gebruik van een deel van de bedrijfswoning voor kamerverhuur te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom. Het bezwaar van [verzoeker] tegen dit besluit werd op 20 november 2009 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft [verzoeker] beroep ingesteld, dat op 14 juli 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen ongegrond werd verklaard.

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft [verzoeker] op 26 juli 2010 hoger beroep ingesteld en op 2 augustus 2010 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 22 september 2010 ter zitting behandeld, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. J.T.J. van Diepen en het college werd vertegenwoordigd door mr. W.M. van de Zedde. Tijdens de zitting bleek dat de overtreding inmiddels was beëindigd, wat leidde tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang meer was voor het verzoek.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek tot schorsing van het dwangsombesluit niet kon worden toegewezen, omdat de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over de invordering van een verbeurde dwangsom. De voorzitter heeft het verzoek dan ook afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2010.

Uitspraak

201007178/2/H1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 14 juli 2010 in zaak nrs. 09/1936 en 10/892 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van een deel van de bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] voor kamerverhuur te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 20 november 2009 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.T.J. van Diepen, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.M. van de Zedde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt tot schorsing van het dwangsombesluit totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
2.3. Ter zitting is gebleken dat de overtreding is beëindigd. Gelet hierop dient het verzoek wegens het ontbreken van een spoedeisend belang te worden afgewezen.
Voor zover [verzoeker] met zijn verzoek beoogt te bereiken dat niet tot invordering van het verbeurde deel van de dwangsom wordt overgegaan alvorens de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan, merkt de voorzitter op dat niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil omtrent de invordering van een verbeurde dwangsom.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2010
531.