201002406/1/H2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 maart 2010 in zaak nr. 09/1447 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand Utrecht, hierna: het bestuur).
Bij besluit van 15 december 2008 heeft het bestuur een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van 29 september 2008 ten behoeve van [appellante], afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2009 heeft het bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2010, verzonden op 9 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 8 april 2010 zijn de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2010, waar het bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij het bestuur, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge het derde lid kunnen nadere regels omtrent dit criterium bij algemene maatregel van bestuur worden gegeven.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvan gezien de recente rechtspraak redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze geen kans van slagen maakt.
2.2. [appellante] heeft in een bezwaarprocedure bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) betreffende een geweigerde WAJONG-uitkering een medische contra-expertise ingebracht. Ter zake van de kosten daarvan heeft [appellante] een verzoek om bijzondere bijstand, als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB) ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: het college). Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college geweigerd de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen. Tegen dit besluit heeft [appellante] op 29 september 2008 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft [appellante] bij aanvraag van diezelfde datum aan het bestuur een toevoeging gevraagd voor het indienen van dit bezwaar.
2.3. Het bestuur heeft bij besluit van 15 december 2008, gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2009, de gevraagde rechtsbijstand geweigerd omdat de aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
2.4. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen het besluit van 15 mei 2009 ongegrond verklaard. Uit recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB), onder meer de uitspraak van de CRvB van 13 mei 2008, LJN: BD1529, blijkt dat de kosten van een contra-expertise niet als uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, kunnen worden aangemerkt. Het bezwaar tegen de weigering deze kosten te vergoeden heeft dan ook geen kans van slagen, zodat het bestuur zich op het standpunt mocht stellen dat de aanvraag van 29 september 2008 kennelijk van elke grond is ontbloot. Het bestuur heeft dan ook op goede gronden de gevraagde rechtsbijstand geweigerd, aldus de rechtbank.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bestuur de gevraagde toevoeging mocht weigeren, omdat de aanvraag van 29 september 2008 kennelijk van elke grond is ontbloot.
2.5.1. Het betoog van [appellante] in hoger beroep is een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellante] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlenen van een toevoeging voor beroep tegen de weigering de gemaakte medische kosten te vergoeden een fout is die niet noopt tot het verlenen van de toevoeging voor deze procedure, gaat zij uit van een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
Er bestaat derhalve geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010