ECLI:NL:RVS:2010:BN9564

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001352/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gedeeltelijke afwijzing standplaatsvergunning voor graveren van kentekens en repareren van autoruiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 31 december 2009 het beroep van de wederpartij, die een standplaatsvergunning had aangevraagd voor het graveren van kentekens en het repareren van autoruiten, niet-ontvankelijk verklaard. Het college had eerder op 10 januari 2007 de aanvraag van de wederpartij gedeeltelijk afgewezen. Na bezwaar van de wederpartij werd het besluit van 10 januari 2007 op 27 juni 2007 herroepen voor bepaalde data, en werden vergunningen verleend voor 4, 5 en 11 september 2007. De wederpartij had echter op 4 september 2007 aangegeven geen gebruik te willen maken van de vergunningen, wat leidde tot een brief van het college op 5 september 2007 waarin het gesprek werd bevestigd. De wederpartij maakte vervolgens bezwaar tegen deze brief, maar de rechtbank verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de brief van 5 september 2007 als een besluit moest worden aangemerkt. De Raad van State oordeelde dat de brief louter informatief was en geen rechtsgevolg had. De rechtbank had dit niet onderkend en had nagelaten het bezwaar van de wederpartij tegen de brief van 5 september 2007 niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Tevens bevestigde de Raad dat het college een zelfstandig schadebesluit moest nemen op het verzoek van de wederpartij om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 6 oktober 2010.

Uitspraak

201001352/1/H3.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 31 december 2009 in zaak nr. 07/3073 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het college een aanvraag van [wederpartij] om een standplaatsvergunning ten behoeve van het graveren van kentekens en het repareren van autoruiten gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2007 is het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 10 januari 2007 herroepen, voor zover daarbij is geweigerd een vergunning te verlenen voor 4, 5 en 11 september 2007.
Bij besluit van 20 augustus 2007 heeft het college aan [wederpartij] een standplaatsvergunning voor 11 september 2007 verleend.
Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college aan [wederpartij] een standplaatsvergunning voor 4 en 5 september 2007 verleend.
Bij brief van 5 september 2007 heeft het college een schriftelijke weergave van een telefoongesprek van 4 september 2007 aan [wederpartij] gestuurd.
Een brief van 15 oktober 2007 van [wederpartij] is door het college met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
Bij uitspraak van 31 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 maart 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2010, waar het college, vertegenwoordigd door J. Christiaans, werkzaam bij de gemeente Heerhugowaard, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 4 september 2007 heeft [wederpartij] een telefoongesprek gevoerd met een medewerker van de gemeente Heerhugowaard omtrent de locatie waar hij op grond van de aan hem verleende vergunningen een standplaats mocht innemen. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft het college op 5 september 2007 een brief verzonden aan [wederpartij]. Vervolgens heeft [wederpartij] op 15 oktober 2007 een brief aan het college gestuurd.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college dient te beoordelen of de brief van 5 september 2007 is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar aanleiding van een verzoek van [wederpartij], zoals gedaan tijdens het telefoongesprek van 4 september 2007, om op grond van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden terug te komen van een eerder genomen besluit in het licht van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.1. In de brief van 5 september 2007 staat, voor zover thans van belang, het volgende:
"Op 4 september 2007 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen u en de heer L. Wignand, Afdeling Milieu & Economie van de Gemeente Heerhugowaard. Dit gesprek had betrekking op de aan u op 22 augustus 2007 verleende vergunningen voor het innemen van een standplaats.
Middels deze brief bevestigen wij hetgeen in dit gesprek is besproken.
U heeft in dit telefoongesprek meegedeeld dat u besloten heeft op 4 september 2007 geen gebruik te maken van de vergunning. Dit om de volgende redenen:
- bij het BP-tankstation aan de Zuidtangent 1 was reeds een autoruitgraveerder actief en deze plaatst verwijsborden op plaatsen waar u ook verwijsborden zou willen plaatsen.
- de locatie bij het parkeerterrein bij Middenwaard heeft uw voorkeur en u zou graag gebruik willen blijven maken van deze locatie.
Aan u is gevraagd of u van de overige vergunningen (5 en 11 september 2007) wel gebruik wenst te maken. U heeft aangegeven dat dit niet het geval is vanwege bovenstaande redenen.
In dit gesprek heeft u tevens aangegeven dat u eerder heeft getracht telefonisch contact te zoeken met de gemeente Heerhugowaard over het veranderen van de locatie in de verleende standplaatsvergunningen. Aan u is toen telefonisch medegedeeld dat dit niet mogelijk is.
U bent daarnaast van mening dat u schade heeft geleden door het niet gebruik willen maken van de verleende vergunning."
2.2.2. In de brief van 15 oktober 2007 zet [wederpartij] allereerst uiteen hoe volgens hem de verlening van de standplaatsvergunningen is verlopen. Verder vermeldt hij daarin dat voor september 2007 volgens hem ten onrechte vergunningen zijn verleend voor een andere locatie dan de door hem gewenste, nu op de gewenste locatie - anders dan eerder door het college te kennen was gegeven - in september nog geen bouwwerkzaamheden plaatsvonden. Daarna staat in de brief het volgende vermeld:
"Dat was een heel verhaal, maar leek me nodig om aan te geven wat er aan de hand is.
Ik wens hierbij dan ook bezwaar te maken tegen de beslissing van de gemeente Heerhugowaard, namens dhr. L. Wignand, (brief 200713259 d.d. 5 sept.) om mij niet meer op de aangevraagde data in september toe te laten op het parkeerterrein nabij de Hema."
2.2.3. Blijkens hetgeen onder 2.2.2 is overwogen en geciteerd, moet [wederpartij] worden geacht bezwaar te hebben gemaakt tegen de brief van het college van 5 september 2007. Het college heeft de brief van 15 oktober 2007 ten onrechte niet als bezwaarschrift in behandeling genomen.
Blijkens het onder 2.2.1 opgenomen citaat is de brief van 5 september 2007 louter informatief van aard. De brief geeft slechts de inhoud van het op 4 september 2007 gevoerde telefoongesprek weer. De brief is niet op enig rechtsgevolg gericht en is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Aangezien het college het tegen de brief van 5 september 2007 gerichte bezwaar slechts niet-ontvankelijk zou kunnen verklaren, heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten zelf in de zaak te voorzien door dat bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. Het college betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 15 oktober 2007 een aanvraag om een zelfstandig schadebesluit bevat.
2.3.1. Dit betoog faalt. In de genoemde brief heeft [wederpartij] te kennen gegeven dat hij zijn schade, onder meer bestaande uit gederfde inkomsten en teveel betaalde leges en precario, vermeerderd met de wettelijke rente, op de gemeente Heerhugowaard wenst te verhalen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [wederpartij] hiermee het college heeft verzocht om een zelfstandig schadebesluit te nemen. Het college dient derhalve alsnog een besluit te nemen op dit verzoek.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten het tegen de brief van 5 september 2007 gerichte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 31 december 2009 in zaak nr. 07/3073, voor zover daarbij is nagelaten het tegen de brief van 5 september 2007 gerichte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren;
III. verklaart het tegen de brief van 5 september 2007 gerichte bezwaar niet-ontvankelijk;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Claessens w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010
280-640.