ECLI:NL:RVS:2010:BN9566

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908431/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek landbouwbedrijf en mestkuikenhouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 oktober 2010 uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van [appellant] met betrekking tot een landbouwbedrijf annex mestkuikenhouderij van [belanghebbende]. Het college van burgemeester en wethouders van Sluis had op 23 april 2008 het verzoek van [appellant] om bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 23 september 2009 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het verzoek voor het overige ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in december 2009.

De zaak is behandeld op 10 september 2010, waar [appellant] en zijn advocaat, mr. J.G. Hage, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en [belanghebbende]. [appellant] voerde aan dat de akoestische rapporten waarop het college zijn besluit baseerde, onvoldoende specifiek en zorgvuldig waren. Hij stelde dat er geen expliciet onderzoek was gedaan naar de geluidsoverlast veroorzaakt door het drogen van uien met openstaande deuren.

Het college verdedigde zich door te stellen dat de vergunning het drogen met openstaande deuren toestaat en dat de akoestische rapporten aantoonden dat aan de geluidvoorschriften werd voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de rapporten inderdaad met openstaande deuren waren uitgevoerd en dat er geen overtredingen van de geluidvoorschriften waren geconstateerd. Daarom oordeelde de Afdeling dat het college terecht geen aanleiding zag voor handhavend optreden en het handhavingsverzoek terecht had afgewezen.

Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200908431/1/M2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot landbouwbedrijf annex mestkuikenhouderij van [belanghebbende] op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2009, verzonden op 23 september 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het verzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht was afgewezen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 december 2009.
Nadere stukken zijn ingediend door het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.G. Hage, advocaat te Terneuzen, en het college vertegenwoordigd door R.J.P. Steijaert Ba, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende] vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middel Harnis, en ing. M.O. van Lienden als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag het verzoek van [appellant] van 24 december 2007 om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting. [appellant] stelt dat hij in de periode waarin binnen de in de inrichting aanwezige loods uien worden gedroogd, geluidoverlast ondervindt van de ten behoeve van het drogen ingezette ventilatoren, omdat de deuren van de loods open staan.
2.2. [appellant] voert aan dat de akoestische rapporten waar het college het bestreden besluit op doet steunen onvoldoende specifiek en zorgvuldig zijn. Hij stelt met name dat in deze rapportages geen expliciet onderzoek naar het drogen van uien met openstaande deuren is gedaan. In dit verband verwijst hij naar het in zijn opdracht door AV-consulting opgestelde rapport van 3 september 2009. Door de onvolkomenheden in de desbetreffende rapportages is het bestreden besluit volgens [appellant] onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
2.2.1. Het college stelt dat de onderhavige Wet milieubeheer vergunning het drogen van uiten met openstaande deuren toestaat. Uit de rapporten van Akoestisch Adviesbureau Van Lienden van 30 augustus 2006, aangevuld op 22 november 2006 en van 27 november 2008 met een aanvullende berekening van 2 februari 2009 blijkt volgens het college dat aan de geluidvoorschriften wordt voldaan. Hierbij is volgens het college met openstaande deuren gemeten. Ook uit later uitgevoerd geluidonderzoek blijkt volgens het college dat de voorschriften niet worden overschreden.
2.2.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat voor de Afdeling vast dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende akoestische rapporten uitgegaan is van geluidmetingen met openstaande deuren. De Afdeling stelt vast dat daarbij geen overtreding van de geluidvoorschriften is geconstateerd. Noch in de in opdracht van [appellant] door AV-consulting bij de geluidrapporten gestelde kanttekeningen, noch in de in opdracht van het college uitgevoerde metingen en berekeningen heeft de Afdeling, ook gelet op hetgeen daarover ter zitting naar voren is gebracht, grond gevonden voor het oordeel dat als gevolg van het drogen van uien de onderhavige geluidvoorschriften worden overtreden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is voor handhavend optreden, zodat het college de afwijzing van het handhavingsverzoek bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010
315.