ECLI:NL:RVS:2010:BN9567

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003884/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Saneringsplan voor ernstige bodemverontreiniging in Den Haag

Op 6 oktober 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een saneringsplan voor ernstige bodemverontreiniging in Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 24 maart 2010 ingestemd met dit saneringsplan. De appellante, wonend te Den Haag, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij vreest dat de sanering schade aan de fundering van haar woning zal veroorzaken. Zij stelt dat uit een funderingsonderzoek blijkt dat haar woning gevoelig is voor funderingsschade en dat er ten onrechte geen beschermingsmaatregelen zijn getroffen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en overwoog dat het college slechts de bodemkwaliteit kan toetsen en dat aspecten van uitvoering geen rol spelen in deze beoordeling. Het college heeft aangevoerd dat de invloed van de grondwateronttrekking op de woning van de appellante nihil is, wat door de Raad van State werd erkend. De Raad heeft verder gekeken naar de relevante wetgeving, zoals de Wet bodembescherming, en concludeerde dat het college in redelijkheid met het saneringsplan heeft kunnen instemmen. De beroepsgrond van de appellante faalde, en het beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het college bij het goedkeuren van saneringsplannen en de beperkingen van de toetsing die de Raad van State kan uitvoeren. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 oktober 2010.

Uitspraak

201003884/1/M2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] , wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het college ingestemd met het saneringsplan voor het geval van ernstige bodemverontreiniging op de [locatie] en omgeving te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2010, waar het college vertegenwoordigd door mr. A.N. Goudswaard, A.S. Schreur en ing. A. Folmer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] vreest dat de sanering schade aan de fundering van haar woning zal veroorzaken. Zij stelt dat uit een funderingsonderzoek blijkt dat de woning gevoelig is voor funderingsschade. Er worden ten onrechte geen beschermingsmaatregelen voor de woning getroffen en het pand is ten onrechte niet aan de afdeling Bouwconstructies voorgelegd omdat het niet binnen het beschikkingsgebied is gelegen, aldus [appellante].
2.1.1. Het college stelt dat het bestreden besluit slechts getoetst kan worden aan aspecten die de bodemkwaliteit betreffen. Aspecten van uitvoering kunnen bij deze toetsing geen rol spelen. Daarnaast stelt het college dat uit de notitie Bemalingsplan Anna Paulaownaplein blijkt dat de invloed van de grondwateronttrekking ter plaatse van de woning van [appellante] nihil is.
2.1.2. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voert degene die de bodem saneert de sanering zodanig uit dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
b. het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;
c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Wet bodembescherming, voor zover thans van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming, voor zover thans van belang, behoeft het saneringsplan de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Wet bodembescherming en artikel 1 van het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming wordt de gemeente Den Haag gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van onder meer artikel 39 van de Wet bodembescherming.
2.1.3. Bij een besluit krachtens artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming over de instemming met een saneringsplan staat aan het college slechts ter beoordeling of de voorgestelde sanering voldoet aan de bij of krachtens artikel 38 van de Wet bodembescherming gestelde regels. In het eerste lid van dit artikel zijn de criteria genoemd waaraan de sanering moet voldoen. Hetgeen [appellante] aanvoert met betrekking tot mogelijke schade aan de fundering en het achterwege laten van beschermingsmaatregelen met betrekking tot haar woning heeft geen betrekking op deze criteria en geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met het saneringsplan heeft kunnen instemmen. Deze beroepsgrond faalt.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010
315.