201005659/1/M1 en 201005659/2/M1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
Bij besluit van 8 mei 2009 heeft het college het "Besluit houdende het vaststellen van een overzicht via welk inzamelmiddel bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt" gewijzigd en de locaties van de ondergrondse inzamelvoorziening voor de inzameling op wijkniveau van glas en/of papier aangewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door R. Justus, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J.P. Rog en mr. C.J.A. de Haan-de Jong, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Afvalstoffenverordening Purmerend 2008 (hierna: de Afvalstoffenverordening) kan de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen plaatsvinden via een inzamelvoorziening op wijkniveau.
Ingevolge het tweede lid kan het college aanwijzen via welk inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is het verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening op wijkniveau aan te bieden dan de categorie waarvoor deze inzamelvoorziening krachtens artikel 9, tweede lid, is bestemd.
2.3. Het college betoogt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat het buiten de termijn waarbinnen beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling is ingediend. Het college staat op het standpunt dat de bekendmaking van het bestreden besluit door middel van publicatie in het "Zondagsblad" op de wettelijk voorgeschreven wijze is geschied.
2.3.1. [appellant] betoogt dat de omstandigheid dat hij het beroep geruime tijd na de beroepstermijn heeft ingesteld en het feit dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, hem redelijkerwijs niet kunnen worden toegerekend. Hij voert in dit verband aan dat het college het bestreden besluit op onjuiste wijze heeft voorbereid en heeft verzuimd belanghebbenden de gelegenheid te bieden om zienswijzen naar voren te brengen. Verder heeft het college hem en andere bewoners niet op de juiste wijze van de aanwijzing van de locaties van de ondergrondse inzamelvoorzieningen op de hoogte gebracht. Er is geen persoonlijke kennisgeving gedaan en van een kennisgeving van het bestreden besluit door middel van publicatie in het "Zondagsblad", zoals het college betoogt, is hem niet gebleken. [appellant] wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010 in zaak nr.
200905538/1/M1.
2.3.2. Het besluit van 8 mei 2009 is een besluit als bedoeld in artikel 9 van de Afvalstoffenverordening, waarop artikel 17 van de Afvalstoffenverordening van toepassing is. Het besluit betreft, voor zover hier van belang, de aanwijzing van de locaties van de ondergrondse inzamelvoorzieningen ten behoeve van de inzameling van glas en papier in de wijk Weidevenne van de gemeente Purmerend. Blijkens de bijlage bij het besluit zijn de inzamelvoorzieningen niet bestemd voor een beperkt aantal gebruikers, maar voor alle bewoners van de wijk Weidevenne. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de aanwijzing van de locatie voor de plaatsing van een ondergrondse glascontainer naast zijn woning op de hoek Bossa Novastraat - Amazonelaan.
2.3.3. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de door [appellant] genoemde uitspraak van 10 februari 2010 het geval was, is het thans bestreden besluit niet gericht tot gebruikers van bepaalde percelen, waaronder [appellant], maar tot alle bewoners van de wijk Weidevenne. Derhalve dient de bekendmaking niet te geschieden door toezending of uitreiking aan hem als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Met de kennisgeving van het bestreden besluit door middel van publicatie in het "Zondagsblad" op 10 mei 2009 is voldaan aan de voor de bekendmaking daarvan gestelde eisen.
Het bestreden besluit is met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voorbereid. Het besluit is ter inzage gelegd op 11 mei 2009, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en artikel 6:8, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang bezien met artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder a, is begonnen op 12 mei 2009 en geëindigd op 22 juni 2009.
[appellant] heeft het beroepschrift op 7 juni 2010 en derhalve niet binnen de termijn ingediend. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Dat [appellant] na de publicatie in het "Zondagsblad" op 10 mei 2009 in de veronderstelling verkeerde dat hierbij geen mededeling was gedaan over de aanwijzing van locaties voor ondergrondse glascontainers, doet hieraan niet af. Anders dan [appellant] stelt, voldeed de rechtsmiddelenvoorlichting in de bekendmaking aan de daaraan te stellen eisen, zodat er geen grond is om in verband daarmee verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen. Reeds om die reden moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.4. [appellant] heeft tegen het ontwerpbesluit, waarvan de kennisgeving is geschiedt door middel van publicatie in het "Zondagsblad" van 4 januari 2009, geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Dat [appellant] bij de publicatie in de veronderstelling verkeerde dat het een voorlopig ontwerp betrof en dat op een later moment nog zienswijzen ingediend konden worden, is een omstandigheid die voor zijn rekening dient te worden gelaten. Ook omdat [appellant] geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, is het beroep niet-ontvankelijk.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010